L Afdeel, 9, bovendien , de tegenwoordigheid van den
XXXIV. j, Steen aan de zwartheid van de Wenkbraauwen
sruK°FD" ” e n Voorhoofd kent: ook laaten de Jaagers
Befoar- ” n0° i t na ’ wanneer het Beeft geveld is , des-
Bok. „ zelfs Tong te bekyken, twyfelende , als het
„ die zeer ruuw heeft, geenszins, of het draagt
„ een Befoar, wien men vindt omtrent het
,, Portier of in de Oymerigheid, die in een
„ plooy o f beursje van de vierde Maag is ver-
„ vat; ’t zy dat dezelve daar zyn plaats geno-
„ men hebbe, na elders geformeerd te zyn,
„ of nateurlyk op die plaats groeije. Zy den*
„ ken, dat het ook gebeuren kan, dat deeze
„ Steenen , niet naauw genoeg omvat zyndc
„ door deeze plooijen, ’er uitraaken, en ge-
„ loosd worden met de. Vuiligheden, of zelfs,
„ reeds geheel tot volkomenheid zynde gebragt,
„ zig ontbinden ; vooral wanneer het Dier te
,, lang gebrek geleeden heeft.
„ Ik kan niet nalaaten hier eene Waarnee-
„ mfng in te voegen van den Heer J a g e r , een
„ zeer geleerd Man in de Oofterfche Taaien,
„ die my gezegd heeft, dat h y , geduurende
„ zyn ve'rblyf in ’ t Ryk van Golkonda, den
„ Buik betafteude aan twee levendige Gazel-
„ len, nieuwlings gevangen, in de eene twee
„ kleine Steenen voelde , in de andere v y f of
„ zes; en, dewyl hy nieuwsgierig was', wat
„ ’er van worden zoude, voedde hy deeze Bees-
„ ten in eene Stal op. Dit eenige dagen ge-
„ duurd hebbende, zonder dat zy eeten wilden,
bev
a n d e G e i t e n . 2 tt
$ befloot hy z e , thans reeds vermagerd zynde, [.Afdeel,*
„ te doen dooden. Dit gefchiedde, en, in XXXIV4
nlaats van Steenen, werdt zelfs geen gruisje Hoofd*
” ^ , ,, STUK.
„ op die plaatsgevonden, daar zy moeiten zyn: Berga^
, ’t z y , dat deeze Steenen ontbonden zyn ge- Bok>
. worden en vermalen, door de werking der In-
„ gewanden: ’t zy dat dezelven met den Af- *
» gang geloosd waren; doch men zag ’er geen
„ blyk van in de Vuiligheid, hoe naauwkeurig
„ die ook dobrzogt werde. Ik ftel valt, dat
„ dezelven gemakkelyk vergruisd kunnen ge*
„ worden zyn: aangezien het zeker is, datzy,
„ in de Ingewanden zig bevindende, die Stee*
„ nige hardheid nog niet aangenomen hebben,
„ welke zy naderhand toonen; maar week zyn
„ en eenigermaate wryfbaar, bykans gelyk hard
„ gekookte Eijerdoiren. Om die reden is ’t ,
,, dat men, op dat de Befoar, verfch uit het
„ Lighaam van het Beeft zynde gehaald, niet
„ breeke, of door ’t hard behandelen iets ver-
„ lieze van zynen glans; denzelven in den Mond
,, fteekt en daar eenigen tyd houdt, tot dat
„ hy volkomen hard zy geworden ; bewinden*
„ de hem vervolgens in Katoen, om hem te
„ bewaaren. Als men deeze voorzorgen niet
,, in de eerfte dagen neemt, zo loopt men ge-
„ vaar, om den Steen te breeken of te be*
„ derven.
„ Ik agt het niet onwaarfchyülyk, dat de
„ Befoar geformeerd worde uit de Harft- en
„ Lymagtige zelfftandïgheid der Kruiden, wel*
I. Deel. lil. Stuk. O 2 „ kén