t Afdeel, de eerfte grooter en wordt Baf geheten. Üö
XXXVI. laatfte heeft het hovende Kaakebeen , de ande-
Hoofd- re het onderfte Kaakebeen kortft. De Kop en
Staart gelyken naar die van een Stier , doch
deeze Dieren hebben geen Hoornen en de ver-
dere geftalte, als ook de fterkte, en de dienft,
die men van hun heeft , is als van een Muilezel
(f).
Geftalte Het Gelaat der Runderen heeft geen kente-
der Run- ^eQ van eenjge hoedanigheid 3 die op een der
Gemoedsdriften toepaiïelyk zy : alleenlyk zou
men zeggen mogen, dat ’er de plompheid in is
afgefchetft. Van vooren, inzonderheid., geeft
de breedte van den Kop en Smoel, ’ de Knobbels
waar in de Oogen ftaan, en de dikte der
Hoornen 3 geen ander aanzien, doch van ter
zyde is het Gelaat een weinig meer befneedem
De dikte van ’t L y f en de kortheid der Poo-
ten, met en benevens de ruime Kosfetn aan de
Keel, maakt ook de geheele Geftalte lomp3
doch, in vergelyking met den Olyphant en Rhi-
noceros, kan een Os waarlyk fraay van Lig-
haam genoemd worden. De logheid van het
Rundvee is, inzonderheid wanneer zy leggen,
blykbaar, en die hoedanigheid, eenigermaate
met .de houding der Koeijen overeenkomftig,
fchynt volkomen ftrydig met de fierheid van
een grimmigen Stier of Bul, die, als ’t ware,
verradelings deii Menfche aanvalt. In de Kalveren
(*) Terenve. Staat van Italië . Amfterd. f] 6t, I- Deel<
bl. 45p.
Veren beantwoordt de houding volkomelyk de j. AFöiétj
plompheid van ’t Gelaat. XXXVH
De gewoonfte en bygevolg de natuurlykfte Hoofd-
kleur der Runderen is roodagtig vaa l, doch
men vindt ’er een menigte onder dië zwart zyn
öf wit; ook rood- en zwartbonte, bruine, gry-
ze , en geftippelde of gevlakte; Deeze Ver«
fcheidenheden komen onder de Koeijen menigvuldig
voor, in de middelfte en Zuidelyke dee-
len van Europa, en mén onderfcheidc, daar aan,
eenigermaate den aart deezer Beeften: doch elders
fchynt de Kleur van het Klimaat af te hangen
; gelyk in Noorwegen, alwaar alle jje Runderen,
zo wel als de Paarden, geel zyn; De
Engelfchen, komende op de Togt van den Heer
Anson aan ’t Eiland Tiniari, een der Ladró'nês in
de Zuider Oceaan, vonden daar veele duizenden
van Runderen, die altemaal fpief wit waren,
doch meeftendeels zwarte Ooren hadden (*)„'
’t Is ontwyfelbaar, dat deeze Beeften ’er, gelyk
door de Nederlanders aan dé Kaap, door de
Spanjaarden zullen gebragt en voortgeplant zyn,
Om. tot Voorraad van de Bezetting van’ t Eiland
Gmm te verftrekken; doch ’t Was onbegrypelyk;
daar de Kleur in Europa door de Voortteeling zo
verandert en verwiffelt, hoe zy aldaar van ééne
Kleur konden zyn, indien het Klimaat niets’ .
daar toe deede.' En, dëwyl dië Eilanden onder
de
.(*) K*iz* rondsim de Wereld. Amfterd, 1740. bladjt
I. Desï, ITl. Sxwk, v i