I. Afdeel. aanmerkt, zeef zorgvuldig omtrent de Schaapen.
XXXV. Men ftelt de Kudden onder het opzigt van een
Hoofd- Herder, die haar naar verhevene Vlakten en droo-
STUK .
Weïder inSe Heave^en geleidt, vermydende de laage en
Vrankryk. Moeraffige Landsdouwen, ’s Winters zet men-
ze o p ’t Hok, én geeftze Haanekammetjes,
Rupsklaveren, Bladen van Olme- en Eflbbeboo-
men en dergelyk droog Voedzel, zelfs Zemelen
en Kaf,, onder ’t Hooy. Men laatze dan
egter, als ’t goed Weder is, fomtyds eens ver-
lugten, brengende haar omtrent tien Uuren ’s
morgens buiten, en te drie Uuren’snamiddags
weer in huis. In ’t Voorjaar en de Herfft, in
tegendeel, laat men de Kudde uit de Stal, zo
dra de Zon de R ym of Daauw heeft opgedroogd,
en in ’t Veld blyven tot dat de Avond valt. In
die beide Saizoenen is ’t genoeg dat zy eenmaal
’$ daags drinken, tegen dat zy weer op ’t Hok
gaan, alwaar zy altoos eehig Voeder, doch in
minder veelheid dan ’s Winters, moeten vindem
In de Zomer is ’t alleen, dat men ze al haar
Voedzel op t Veld laat zoeken en tweemaal ’s
daags te drinken leidt. De Herder brengtze ’s
morgens heel vroeg uit, en wagt tot dat de
Daauw op ge varen z y , wanneer hy de Beeflen
vier of v y f Uuren laat eeten; zo dat zy op 't
heetfte van den Dag weder in de Schuur of op
eene Lommeragtige plaats gebragt worden, na
dat zy gedronken hebben i te drie of vier Uuren
’s namiddags, wanneer de Hitte vermindert.
dert, laat hy ze wederom weiden, tot aan den ^ a fdf.el
avond. i XXXV.
Het is de Koude niet, die de'Boeren in Hoofd-
Vrankryk noodzaakt om dit Ve e , het geheele STUK *' *
t , ; _ In Engejaar
door, by nagt in de Schuuren te bergen;iand, enz.
maar de Wolven dwingen hun hier toe. Zy zouden
zelfs, waarfchynlyk, frifïcher, gezonder en
zindeiyker zyn, indien menze de nagt over op
’ t Veld kon laaten, gelyk in Engeland, alwaar
dat Ongediert is uitgeroeid. Immers men doet
zulks ook in Holland, den meeften tyd van ’t
Jaar, en op Teflel blyven zy zelfs den gehee-
len Winter buiten; gelyk ikinsgelyks vind aan-,
getekend, dat op de Eilanden aan de Weftzydp
van Noorwegen veele Hamels in ’t wilde loo-
pen, die nooit in huis komen en ’s Winters de
Osfen, welken men daar ook vet weidt, het
Gras van onder de Sijeeuw helpen opkrabbelen,
vergenoegende z ig , als de Osfen hunnen Buik
vol hebben, het overige af te fcheeren. Men;
geeftze deswege den Naam van Udgangs - Va-
dre, dat is uitloopende Weeren. Deeze wor-
den veel vetter, grooter en hunne Wol is beter
en fchooner, dan die van eenigè anderen, In'
Engeland maakt men ’s Winters de Hamels vet, ■
door ze te laaten loopen op Landen, die met
Raapen zyn bezaaid: men houdtze in Hokken,:
die verplaatft kunnen worden, en dus me (ten
zy weder het Land niet hunnen Drék. Iets
dergelyks heeft in Gelderland en de nabuurige
i .’deei. i i i sivit, P 3 Stree