I. Afdeel. noS bovendien met de Pooten op lïenl gaan
XXXIII. trappen.
Hoofd- De Rhee brult niet zo zwaar noch zo menig-
STUK* ^ vuldig als het Hert. De Jongen hebben een fyr,
„T ' kort afgebroken, klaagend Geluid, mi. . . . . mi;
Yoedzel. ’ ^
waar mede zy hun gebrek aan Voedzel te kennen
geeven. Dit Geluid laat zig gemakkelyk
nabootfen, zodanig dat de Zeeg, hier door verlokt
zynde , onder ’t bereik van des Jaagers
Snaphaan komt. In de Winter houden deRheen
zig in de digtfte Kreupelboflchen, leevende van
Braamftruiken, Brem, Hey, en verder van de Katten
der Wilge, Popelier en Hazelnooten-Boomen.
In ’t Voorjaar begeeven zy zig in het lugtigfte
Hakhout, alwaar zy de Knoppen en uitfpruiten-
de Bladen van meeft allerley Geboomte af knaau-
welen. Dit heete Voedzel, in hunne Maag aan
’t Giften raakende, maakt ze zo dronken, dat zy
alsdan gemakkelyk te betrappen zyn: zy weeten
niet waar zy gaan en komen zelfs dikwils buiten
de Boflchen, naderende fomtyds de Kudden Vee
en de bewoonde Plaatfen. Des Zomers blyven
zy jn ’t hoog opgefchooten Hout, en komen ’er
niet dan zeldzaam uit te voorfchyn, om hunnen
Dorft te leflehen aan eenige Bron , in groote
Droogten: want, zo de Daauw flegts wat overvloedig
is , of de Bladeren door den Regen be-
vogtigd zyn, drinken zy in ’t geheel niet. Zy
eeten niet alles onverfchillig, gelyk de Herten,
maar zoeken het fynfte Voedzel, en gaan zeer
zeldzaam op de Bouwlanden graazen, om dat
zy
zy de Scheuten der Boomen en Braamftruiken L afdeel.
verkiezen boven ’t Graangewas. XXXIII.
De Heer de Buffon, die deeze Levensma- Hoofb-
nier van de Rheen naauwkeurig opgemerkt heeft *
in Bourgogne , alwaar hy fomtyds den Zomer Woq‘ _
doorbragt; berigt ons, dat deeze Beeften veel plaats,
te lydcn hebben van ftrenge Winters, gelyk in
die van ’t Jaar 1709, toen zy ’er bynaaltemaal
waren gefneuveld : zo dat het verfcheide Jaa-
ren duurde , eer zy weder tot herftelling kwamen.
Miflchien zullen zy in Schotland meer
verfchuiling hebben: immers men weet, dat zy
aldaar gemeen zyn , hoewel zy in Engeland geheel
niet worden gevonden. Ook is ’t aanmer-
kelyk, dat deeze Beeften fommige Diftrikten .
hoven anderen verkiezen tot hunVerblyf, willende
niet gaarn in het diepft der Boflchen huis-
veften, maar in het uiterfte derzelven , dat
tegen Kreupelbofch en onbebouwde Hei jen aan
legt- In Noorwegen en Sweeden zyn zy zeer
zeldzaam. In Duitfchland, egter, fchynen de
Rheen talryker te zyn, of in grooter menigte
op de Jagt gefchooten te worden, dan de Her- .
ten (*).
In Amerika komen zy taamelyk menig- Rheen
vuldig voor, In Louifiana vindt men Rhet- van Ame-
en die grooter zyn dan de Franfche , en van
de zelfde kleur niet , hoewel zy dergelyke
Hoornen hebben. Men vindt ’er ook in Brafil;
want
(*) Zie bladzyde 63, hier voor.
1. D KEZ., III Stuk. K 3