I. Afdeel. °P den Draaybank gedraaide of geringde ent
XXXIV. knobbelagtige Hoornen betekene. De Arabieren,
stuk!™ ’ zegc h?’ hebben dit Dier 4 lgazel geheten, en
Cazelk. be^ bryft dg Lighaamsgeftalte ,du$. '
In gedaante en grootte gelykt zy byzonder
naar een Rhee. Het Hair is kort, van boven
vaal, Qnder aan den Buik en aan de Borft wit.
De Pooten zyn lang en du nd e Staart omtrent
een Voet lang en zwartagtig; de Ooren zeer
groot, van binnen p e t eenige Streepen van
wit Hair. De Hoornen, die het Beeft vyftien
Duimen lang heeft, zyn zwart en overdwars ge-
ringd tot op de helft der langte; het overige is
glad en effen: zy zyn niet volkomen regr, maar
pptrent in ’t midden een weinig buitenwaards
geboogen, en verder naderen zy elkander, ge-
lyk de Armen van een L ie r : hebbende aan den
Wortel een bosje Hair, dat langer is dan op ’t
overige van ’t L y f. Men vindt dit Reeft iq
Afrika.
inwendi* Deeze Soort van Gazellen fchynt het geweeft
8* deeien. te zyn, waar van de Franfche Akademiften ’er
v y f ontleed hebben, en waar van zy de inwendige
deeien aldus befchryven. Het Net was
met een hard, roodagtig Vet voorzien en het
lag niet los op de Darmen, maar om wondt de-
zelven tot agteren toe, alwaar hetinfbmmigen
weder opfteeg tot aan het onderfte van de Maag.
Het Dolkswys Kraakbeen was viermaal zo groot,
als het naar evenredigheid is in andere Dieren,
hebbende de breedte van anderhalf Duim. De
Le-
Lever was in figuur aan die van den Menfch I. Afdeel,
gelyk, doch haare zelfftandigheid beftondt uit XXXIV.
een famenhooping van Kliertjes, niet grooterSt^k° 0FD~
dan Hennipzaad, en bleeker dan het gene de- naze//g
zei ven famen voegde, ’t welk hoogrood was van
kleur. Zy vertoonden zig of zy ieder een gaatje
hadden, van wegen een klein rood Spleetje,
in haar midden, dat, wanneer menze drukte,
Bloed uitgaf. Men oordeelde , egter, dat dit
pen Ongefteldheid konde zyn; dewyl, in eene
deezer Gazellen, de Lever als gewqonlyk werdt
gevonden , zonder eenige zigtbaare Kliertjes;
doch hunpe regelpaatige zeshoekige figuur gaf
aanleiding op te denken, dat zy alleenlyk door
Ziekte uitgezet, niet geformeerd waren; zo dat
het denkbeeld van Malpighius , dat de Lever
uit Kliertjes is famengefteld, hier door bevesr
tigd fcheen te worden.
Niettegenftaande dit Beeft zo wel herkaauwt De
als het andere Vee, vondt men in de Gazellen Maas?n“
maar twee Maagen, die door een aanmerkelyke
naauwte van elkander gefcheiden waren, niet
alleen, maar door een foort van Klapvlies als
afgeflooten. Ook vondt men in derzelzer Wanden
alle die verfehillendheden, welken de vier
Maagen der Herkaauwende Dieren gewoonlyk
onderfcheiden. De eerfte en grootfte, die het
Voedzel onmiddelyk uit de Zwelgpyp ontvangt,
was boven zeer wyd en breed, loopende van
onderen puntig toe , en van binnen met twee
zodanige Vliezen op elkander, als gewoon.
1. DïtL. III Stuk. lyk.