XXXIX.
Hoofdstuk.
430 B E S C H R X VING VAK D E ff
den Jaare 1684 werdt door een Hamburger Kom*
mandeur, die het Schip de Gouden Leeuw
voerde, een Wyfje in de Noorder Oceaan gevangen
, dat twee Hoornen hadt, waar van het
Bekkeneel te Hamburg gebragt is, dat men
daar als eene zeldzaamheid bewaard heeft. De
twee Tanden Honden regt voor in de K op , twee
Duimen van elkander, en liepen zydewaards
uit, zo dat de punten dertien Duimen afflands
hadden. De flinker Tand was zeven Voeten v y f
Duimen lang en by den Wortel drie Duimen
dik, de regter iets dunner en zeven Voeten
lang. Z y fchooten beiden ruim een Voet in den
Kop, waar van het Been twee Voeten lang was
en agttien Duimen breed. Ook weet men, dat
*er een zodanig Bekkeneel te Amfterdam gebragt
j s , waar in twee Hoornen ftaken, de een zes
Voeten, de ander, die afgebroken was, omtrent
één Voet lang. Sommigen willen egter,
dat dit geen bewys z y , voor de tweehoornig-
heid deezer Viflchen; dewyl men altoos hec
Kaakebeen aan den anderen kant geflooten
vindt: even of zy den eenen Hoorn niet doorgaans
in de Jongheid verliezen konden , en dat
dc plaats, daar dezelve was geweeft, weder
volkomen toegegroeid kon zyn.
Een aanmerkelyk verfchil is ’er over de ge.
Halte deezer Viflchen. Sommige Ooggetuigen
verzekeren, dat zy zeer vlug in ’t zwemmen
zyn en een Lighaam hebben daar toe bekwaam;
anderen ftellen ons dezelven voor, als de logde
Schep*
E É N H O O R N-V I S C H. 43t
Schepzelen op den Aardbodem. Inderdaad , { afdeel.
wanneer zy zo log waren, zouden zy dikwijs XXXIX.
moeten gevangen worden; doch die ’er Onder- H o o f d -
S T U K vinding van hebben verzekeren, dat zy door
hunne vlugheid moeijelyk te betrappen zyn.
Zy voegen ’er by, dat men naauwlyks één zul-
ken Vifch magtig zou kunnen worden, indien
zy niet by troepen zwommen, en, wanneer
menze vervolgt, zo digt by elkander fchool-
den, leggende de een zyne Hoorn op des anders
Rug, dat zy elkander beletten te duiken ,
en dus worden ’er fomtyds van de agterften gevangen.
Ook blykt de vlugheid deezer Viflchen
nog te meer, alzo de Groenlanders hun als de
Voorloopers aanmerken van de Walviflchen.
’t Schynt dat men ook in de andere Werelds- Indiaan-
deelen fomtyds dergelyke Schepzelen ontmoet. ^ )ern^n‘
D apper befchryft ons een dergelyken , -in Vifch.
zyne Berigten van Afrika, en R uisch fpreekt
van eenen Eenhoorn-Vifch der Indiën , die niet
groot was noch klein, maar eentaamelykgroo-
ten Tand hadt, en boven op de Rug met Stekels
Was gewapend, hebbende drie vlakkenna-
by de Staart, van blaauwagtige kleur gelyk het
Lighaam. De Indiaanen, zegt h y , eeten ’er
het Vleefch van, dat redelyk wel fmaakt. Ro-
chefOrt fpreekt, in zyne Natuurlyke Hiflorie
der Vöor-Eilanden van Amerika, van een Een-
hoorn-Vifch, die, in ’t Jaar 1644, op’ tSchild-
padden-Êiland , by St. Domingo, op Strand
liep, en van de Inwooners met veel Smaak
i. oee.1. in. Stuk, werdt