1. Afdeel. Rhee heeft dien Bokken-Stank niet:, en de Brons-
XXXIII. tyd duurt niet boven de veertien Dagen. De
Hoofd- Ouden lyden niet, dat de Tongen geduurende
W, ■ dien tyd by hun blyven : zy jaagen ze zolang
weg: maar de Jongen komen na den Bronstyd
weder by de Moer, die zy nog den Winter ge-
zelfchap houden; verlaatende in ’c volgende
Voorjaar hunne Ouders voor altoos, om zelf
een Gezin op te regtcn.
Voorttee- De Zeeg draagt v y f en een halve Maand;
lin§’ zo dat zy daar in maar weinig verfchilt van de
Geiten, en veel van de Hinden. Zy jongt in
’t laatft van April of in ’t begin van Mey , en
wykt tegen dien tyd in ’t diepft der Bolfchen,
om den Wolf, die haar gevaarlykfte Vyanclis,
te ontwyken. De jongen komen ter wereld met
een Livrey, gelyk de Hertskalveren ; beftaande
in eenige Streepen en Vlakken op !t midden van
de Rug. Dit Livrey raaken zy op den Ouderdom
van omtrent negdïi Maanden kwyt. ’ Als
de Rheetjes tien of twaalf Dagen oud zyn, kunnen
zy de Moer reeds volgen, die, wanneer
hun eenig gevaar dreigt, ze ergens onder de
ruigte verbergt en zig voor de Jongen Iaat Jaagen
: doch niettemin worden ze dikwils door
de Wolven, Honden en Menfchen, opgefpoord
en gevangen of gedood. Buiten twyfel ftrekt
dit tot eene groote vernieling van deeze Soort
van Beeften , welke het egter aan geen moedigheid
ontbreekt om de Jongen te befchermen:
want men merkt aan, dat de Rhee in Raat is
orrt zyn Krooft, zelfs tegen den aanval van Her-f afdeel
ten te verdedigen, die ongelykgrooter zyn en XXXIH.
fterker dan hy. ET^ ° FD'
De Jongen blyven by de Ouden agtofnegen ^
Maanden lang, en, als zy ’er zig afgezonderd
hebben , dat is , omtrent een Jaar oud zyn , begint
hun Gewey zig onder de gedaante van twee
Spicfien te vertoonen, veel kleinder dan die der
Herten: maar, 5t geen nog een grooter ver-
fchil tufichen deeze Beeften aantoont, is, dat
het Hert zyne Hoornen niet dan in’t Voorjaar
afwerpt, en weder nieuwen krygt in de Zomer;
daar de Rhee de zynen afwerpt in ’t laatft van
den Herfft, en ’s Winters dit verlies herftelt.
Zyn nieuwe Hoornen, egter, zyn, even als die.
der Herten, met eene ruige.Huid overtoogen,
welke ’e r, door ’t wryven tegen Boomen, moet
afgefcheiden worden, als waanneer de Hoornen
hunne kleur krygen, die bruin is in de genen
welke bruin zyn van Hair en geel in de rosfen.
By de tweede verwifleling draagt de Rhee reeds
twee of drie Takken op eiken Stam, by de derde
heeft hy ’er drie of vier, by de vierde vier
of vyf, en het is zeldzaam ’er te vinden, die
meer Takken hebben aan ieder Hoorn.
Zo lang de Hoornen zagt zyn, hebben ’er de Gèvoelig-
Rheen een fcherp Gevoel in. De Heer d e Buf- j ^ r^ecrfl
fon brengt tot bewys daar van een Geval b y ,
waar van hy- Oog-getuige was geweeft. Eenen
Rhee werdt dooreen Musketkogel een der nieuw
opgroei jende Hoornen afgefchooten, waar van
Ï.P*ÊL. XII Stuk. Iv het