L Afdeel, lyk de twee eerfte Maagen, welken men de
XXXIV. Pensen Muts noemt, bekleeden. Deeze Vlie-
Höofd- zen ]jeten zig gemai^eiyfc van één fcbeiden, STUK. o o j j
Gazelle en da£ &ene’ c we^ de holligheid onmiddelyk
omkleedt, vertoonde zig pluweelagtig, gelyk
de Donsrok der Darmen ; het andere, dat onder
dit lag, was in een menigte hokjes verdeeld^
gelyk een Paruiken-Netje, welker randen
als met klejn e greintjes of korreltjes fehee-
nen gezoomd te zyn. Boven aan deeze groote
was de doorgang naar de tweede Maag, gely-
kende naar het Portier van de Menfchelyke
Maag,waar in een Zakswys Vlies, maakende dat
niets, ’t welk in de tweede Maag gekomen ware,
weder terug kon gaan in de eerfte Maag. - Het
Vlies van de tweede was geplooid, alsdeBoek-
pens in andere Beeften en zeer rood, doch het;
volgende gedeelte, naaft aan den Darm, hadt
nagenoeg de inwendige gedaante van de Agter-
pens of L eb , en eindigde in het Portier. In
het Mannetje, egter , van deeze Gazellen,
vondt men het voorgemelde Klapvlies tuflchen
de twee Maagen niet; noch de netswyze hokjes
in het onderleggende Vlies. Daar was een
zeer kennelyke Galblaas in deeze Beeften, die
de Herten in ’t geheel niet hebben, gelyk gemeld
is.
H e t H a r t , In de Borft vondt men de volgende byzontsT
'n z . derheden- De Long hadt vier lobben aan de
regter, en twee aan de flinkerzyde. Het Hart
v/as lang en puntig; hebbende in de grootftp
vier
vier en een half Duim langte, twee en een half I. Afdeei;
Duim breedte. Het Hartzakje was onmiddelyk XXXIV*
aan ’t Borftbeen en Middelrift geheet met twee ^ 00FD'
fterke Banden; zynde de punt van ’t Hart naar Qazeue.
het Dolkswys Kraakbeen gekeerd. De Herfe-
nen hadden maar weinig flingeringen en niet dan
flaauwe indrükkingen, zynde in tweeën verdeeld
op de plaats van den Zeiflen. De twee bovén-
fte holligheden hadden, aan ’t voorfte gedeelte
van ’t doorfehynende Middelfchot, gemeenfchap
met elkander door een klein gaatje. De Oogbol
hadt een Duim middellyn en het Hoornvlies
was langwerpig rond. Het Drüivenvlies hadt
de kleur van groen Paarlemoer.
Omtrent het gebruik der Gazellen vind ik Gebruik,
niets byzonders aangetekend (* ). VolgeDS Brad-
l e y zou haar Vleefch niet alleen eetbaar, maar •
zelfs lekkerder dan dat der Damherten zyn*
Z y eeten, zo hy aanmerkt, ook de droogè Bla-
den van Tabak, en worden ’e r , ziek zynde,
door genezen. In veel opzigten komen zy met
de Geiten overeen, zelfs in de manier van Voort-
teeling. Zy hebben een foort van boosaartigheid,
die ze voor andere Beeften, ook voor die van
hun eigen Geflagt, gevaarlyk maakt; dewyl zy*
veel kwaad kunnen doen met hunne groote lange'
(f) Met verwondering Zie ik , dat men in de ffifïoire
Naturelle des ^Animaux van de Heeren de Nobleville
én Sat.erne te Orleans, de Gazelle met het Müskusdier
verward heeft, en het dus voorgefteld. als of de Gazelle
de Muskus uitleverde. Tom. IV. p. joo.
I. Dejel. 111 Stuk,