I, Afdeel, zy de Verteering van deeze Beeften hinderlyk*
XXXVI. zyn. Deeze Ballen zyn van grootte als een Ey,
stuk°FD" a^s een Vuift, en men heeft ’er zo groot als
een Kinderen-Hoofd, in een Kalf van zes Maanden,
gevonden. Ik zag ’er onlangs een, die
verfch uit een Kalf gehaald w a s, van grootte
en gedaante als een Kokosnoot zonder bolder,
ongevaar twaalf Duimen in den omtrek. Onder
een menigte van deeze Hairballen, uit Bullen,
Osfen, Koeijen en Kalveren, die in het Kabinet
van den Koning van Vrankryk bewaard
worden, zyn de meeften twee of twee en een
half Duim dik, rond of Eyrond van figuur,
bruin , vaal of roodagtig van kleur. Sommigen
hebben een Korft of Schors, anderen geen: men
vindt ’er één zonder Schors, van zelfftandig-
heid als Vilt, maar door een menigte fteeltjes
Hooy fteeken, die zig uitwendig vertoonen:
een andere van een zeer los geweefzel, die anderhalf
Duim dik zynde maar een half Loot
weegt, daar de meeften twee of drie Loot
zwaar zyn; en verfcheide anderen zeer digt en
fyn van Stof, geelagtig van kleur. Sommigen
heeft men ’er, in dit Kabinet, welker Schors
zeer oneffen is, zo dat deze zig op fommige
plaatfen als dubbel d vertoont. De allergrootfte,
die men ’er bewaart, is een weinig platagtig
rond, in de grootfte middellyn vier en een half
in de kleinfte drie Duim en tien Liniën, bekleed
met eene gladde geelagtige Korft, door
welke eenige Hajren uitfteeken, eü weegende
ruim
fuim agttien Loot, dat is meer dan een half j, Afdeél^
Pond. XXXVI.
De Heer D aubenton, die dit befchryft, Hoofdvondt
in de Galblaas van de wanftallige Koe,
i „ . Steenea
waar van ik te vooren fprak ( ) , een zeer fraai- jn de Galjen
geelen Steen , van grootte als een Vuift. Men blaas*
heeft in ’t Kabinet meer zulke Galfteenen, of
brokken van dezelven; want zy zyn zeer broofch
en by uitftek ligt, bruin van kleur, fchynende
uit een foort van Schilfers famengegroeid te zyn.
Ook wordt ’er een Bezoar bewaard uit een Ofle-
Nier, byna Ey vormig van gedaante, overlangs
een Duim groot, weegende omtrent drie vierde
Loots; aan ’t eene end witagtig van kleur, aan
’t andere roodagtig en bezet met punten en
bultjes van verfcheiderley figuur, zeer hard van
zelfftandigheid.
Omtrent de Nieren hebben de Koebeeften Ongefleld-
dikwils eenige ongefteldheid, welke men by ’t ^ en*r
Aagten ontdekt. By voorbeeld,de flinker is altoos
grooter, ’t welk miflchien daar van daan komt,
dat zy meeft op de regter zyde leggen. Men
heeftze zo groot als een Kinderen-Hoofd gevonden
, en dikwils is in een van beiden een Waterblaasje
: ook ontbreekt fomtyds de eene Nier.
Doch een der aanmerkelykfte byzonderheden,
welke my in dit opzigt voorkomt, is de ver-
fteening van het Brein, waar van de Heer du
V e r n e y , de Jonge, een voorbeeld aan de Akademie
(*) Zte bladz. 279.
I . D c u . I I I Siuiu