2 16
I. Afdeel. Verzameling van den Heer B urmannus, is het
XXXIV. weezentlyk gehoornd.
Hoofd- £)jt g eejr). js donker Afchgraauw van kleur,
en heeft, op ’t midden van den kop, een bosje
of kuif van opftaande Hairtj'es. Ter zyde van
de Neus, onder de Oógen, zyn twee holligheden,
die een vet, Olieagtig Vogt, dat naar
den geelen trekt, bevatten; ’t welk ftremt en
een zwarte Stof wordt, waar van de reuk zeer
. fterk is en als tufïchen die van ’t Bevergeil en
Moskeijaat in komt. Deeze Stof weg genomen
zynde, wordt ’er, in deeze holligheden, wederom
een ander Vogt vergaard, dat insgelyks
een dikte en hardheid krygt, wanneer het aan
de open Lugt is bloot gefield. Deeze holligheden
hebben geen de minfte gemeenfchap met
de Oogen, zo dat zy met de Traangeuten der
Herten niet vergeleeken kunnen worden.
XI. ( n ) Geit met zeer lange neerhangende Oor en.
Mambtictt.
Deeze zonderlinge Soort van Geiten wordt
van de Dierbefchryvers, naar’t Gebergte Mam-
bre in Syrië, Capra Mambrica of Syriaca genoemd,
en is, onder dien naam, by John-
s t o n , Tab. X X V I , zeer wel afgebeeld, zo
B risson verzekert, die ’er den Soortnaam aan
geeft van Bok met zeer kleine Hoornen, die regt
op Jlaan, een weinig agterwaards omgekromd, de
Oo-
(ii) Capra Auribus pendiilis longiffimis. Syft. N n t .'SV
Capra Mambrica, five Syriaca. Gesn. Quadr. 15 3 . R aj.
* Quadr. 8 1. A l p . JE g y p t . 2 29 .
Ooren zeer lang, neerhangende. Men weet ’eri. Afdeel,
niet veel meer van, dan dat de kleur is helder XXXIV.
of bleek vaal, en dat de Hoornen zwart zyn, tI° 0FD*
twee en een half Duim lang. Men vindt z e ,
volgens L innjEüs , in Indie. Sommigen verzekeren
, dat de Ooren van dit Beeft tot op
den Grond neerhangen; ’t welk zekerlyk te
verftaau zal zyn in dat portuur, wanneer het om
Gras te eeten voorover bukt.
M Ci 2) Geit met boogswyze Hoornen, een Baard XI. XI1*
onder aan de Keel, de Staart zwart.
Onder deezen Naam ftelt L inn^eus een Beeft
voor, dat als een middelfoort fchynt te zyn
tufichen de Geiten en Schaapen; dat volgens
den Heer Gmelin in Siberie gevonden wordt,
doch waar van de Hiftorie duifter is. Brisson
noemt den Tragelaphus van Bellonius Levant-
fche of Oofterfche Geit , en geeft ’er den
Soortnaam aan van Bok met de Hoornen als een
halve Cirkel geboogen, van boven rond, van onderen
plat. In grootte, zegt hy, is dit Beeft omtrent
een Ram gelyk. Het heeft een Vagtvan
lang roodagtig Hair: de Beenen zyn wit, gelyk
ook de Bek en de geheele Buik, als mede
de Billen onder de Staart; maar de Neusgaten
en Staart zyn zwart. De Hals is van boven en
onderen, zo wel als de Borft, met zulke lange
Lok-
(12) Capra Cornibus arcuatis, Collo fubtus barbato,
Caudanigra. Tragelaphus & Mufimon. G esn. Q jta d r .i^ .