I. Afdeel. Vifch hem ontvlugten zoude kunnen, indienzyn
XXXXII. Bek niet, om zo te fprccken, onder den Kop
Hoofdstuk.
geplaacft ware. Men noemt hem, wegens de
fcherpheid van zyn Bek en die vlugheid te fa-
men, ook wel de Zee-Pyl. Hy vervolgt zyn
Prooy zo vinnig, dat hy dikwils daar door op’t
drooge vervalt, en dus gevangen wordt. Ook
zegt men, dat dit fomtyds gebeurt, wanneer
hy door kleine Vifcbjes vervolgd wordt, die
hem geweldig kunnen fteeken. Hy is zeer fcherp
van Gezigt, en maakt zeker Geluid, dat naar
het fteenen of zugten van een benaauwd Menfeh
zweemt, wanneer hy buiten ’t Water is ; doch
dat hy dan op ftaande Voet zou fterven, gelyk
Ovidius en Plinius verhaalen, is niet waar bevonden
; dewyl men ’er zelfs van Montpellier
naar Lyons gevoerd heeft, zo Rondeletiusgetuigt.
Men heeft zig verbeeld , dat de Dolphynen
’t gezëlfchap der Menfchen en inzonderheid het
Mufiek beminnen. Dit gaf aanleiding tot den
fabel van Arion, die, wanneer hy door deMa-
troozen om zyn Geld in Zee geworpen was,
van eenen der Dolphynen, welken door zyn
Snaarenfpel rondom het Schip gelokt waren, op
de Rug genomen, en dus naar Land gebragt
werdt. En, hoewel hel buiten twyfel fchynt,
dat zy veeleer de Schepen volgen, om op het
gene in Zee geworpen wordt te aazen; zo is
doch dat zonderlinge denkbeeld onder fommige
Volkeren niet geheel verbannen. AandeOoftzee,
Zëe, in ’t byzonder, meent men dat zy dooi t Afbfhl
G eluid van Speeltuigen naar den Oever wor- XXXXH
den gelokt: . . . . STWUK<>*0FD'
Deeze Vifch onthoudt zig, zo wel als de
Bruinvifch * in de meefte Zee-ën van den Aardkloot,
zelfs aan onze Ruften (*). Men vangt-
ze aan de Kaap, Zo KolbE getuigt | met een
ftuk Spek aan een Haak, gelyk men de Haai-
jen gewoonlyk op de Schepen vangt. De vliegende
Viffchen zyn in de Wateren tuflehen de
Keerkringen hunne Prooy. Zy zwemmen troeps-
wyze. Men wil dat zy tien Jaaren zouden noo-
dig hebben om tot volwalfenheid te komen, en
dat zy dertig Jaaren leeven.
De langte der Dolphynen is negen of tien f GelfaM
de middellyn, op de dikfte plaats, ongevaar
'twee Voeten.- Het L y f loopt allengs dunner
naar de Staart. Zy hebben een langen, puntiger,
Snoet, en dé Kaaken zyn, boven ën onder*
met kleine feherpe Tanden, als Elfen, gewapend.
De gaaping van den Bek is veertien of
vyftien Duimen. DeOogen zyn taamelyk gfoot.
Boven op den Kop hebben zy een Blaasgatj
om Water uit te werpen, gelyk de Kazilorterh
Behalve de Zwemvinnen is ’er eene-op de Rug ,
van anderhalf Voét lang en dertien Duimen
breed. De Staart heeft de breedte van twee
Vöe?
(*) Zi«‘ de TJitgezogtc Perhandellngen 1. DlÉL. blad*,'
1, DiEt. I II Stuk* ’ M lÈS