138
I. Afdeel. Kern ophoopen, en veelal een rond of rond-
XXXIII. agtig Lighaara maaken; dat uit veele laagen of
st!°k! FD" fchillen’ als een Uijen, beftaat: ’t welk men,‘
Bezoar. in ’c breeken van óen Bezoar, duidelyk gewaar
wordt.
Onen- De Orientaalfche Bezoar is van verfcheiderley
taaifche. grootte ; naamelyk als een Noot Mofchaat, Hazelnoot
of als een Erwt: ook van verfchillende
figuur, rond, ovaal, langwerpig, plat, bultig;
en inde kleur is niet minder onderfcheid. Men
vindtze zwart- of bruinagtig en’Afchgraauw; ja
zelfs groenagtig en vaal: maar dikwils van binnen
donkerer dan van buiten. De Oppervlakte
is altyd glad en gepolyft; de binnenfte zelf-
ftandigheid uit verfcheide plaatjes famengefteld,
hebbende in ’t midden een Kern van Kaf, Hair
o f iets dergelyks. Men onderzoekt zyne deugd
op verfcheiderley wyzen, dewyl ’er fomtyds
bedrog onder fchuilt. Als men Papier gewree-
ven heeft met Kryt of Ceruis, én ftrykt ’er dan
met deezen Steen op, zo moeten ’er groenagtige
Streepen van overblyveh: ook moet men ’er
met een gloei jende Naald niet in kunnen booren;
en in ’t Water gelegd zynde moet hy niet van
Kleur veranderen noch week worden of in ge-
wigt toeneemen: tot poeijer gemaakt geeft hy
een welriekende geur, als Ambergrys, vanzig:
doch de allerzekerfte Proef van zyne deugd is,
zegt men, (en inderdaad met reden!) wanneer
de genen, die vergiftigdzyn, ’er door in ’tL e ven
behouden worden.
De Occidentaalfche, die uit Amerika en Peru j. Afdeel.
komt, gelykt eenigermaate naar den anderen, en XXXIII.
heeft fomtyds wel de grootte vaneen Hoender- Hoofd-
STUK E j , zynde doorgaans rond, zo glanzig niet en
beftaande uit dikker plaaten, weinig of niet rui- * . .*
° Occideo.
kende. Men vindt deezen in Beeften die vei- taalfche.
fcheiderley Naamen voeren in dat Wereldsdeel,
en fomwylen wel drie of vier by elkanderen in
eene Maag. D e L a a t verhaalt, dat men deezen
Bezoar, in Mexico of Nieuw Spanje, aantreft
'in een foort van Geiten, welker Hoornen van
boven in verfcheide Takken zyn verdeeld; waar
uit het denkbeeld, dat ’er eigentlyke Bezoar-
Herten zyn, een nieuwe kragt verkrygt. Van
den Bezoar-Bok , die den Orientaalfchen uitlevert,
zal ik in ’t vervolg fpreeken.
De Naam komt af van het Hebreeufch of Kragten
ArabifCh Woord Belfahart, ’t welk een tegen-
giftig Middel betekent, en men bevindt, dat onder
de Indiaanen , zo wel in Amerika als in Afia,
het denkbeeld van de Tegengiftige kragt ,
die ’er in de Bezoar zoude zyn , zodanig
heerfcht, dat men ze daar ook zeer duur betaalt.
Mathiolus verzekert dit niet alleen van
dien Steen, als men ’er het Aftrekzel óf Poeijer
van inneemt, maar ook door hem enkel by
zig te draagen, zodanig dat h y , in de flinker
Zyde, aan het bloote Lighaam raake. De Per-
fiaanen fchryven ’er dó kragt aan toe, van te
bewaaren voor Ziekten èp het Leven te verlangen.
Niet minder beuzelagtig is het, den Be