a n r 191F
II IiI bBht
»| J f | :
I. Afdeel, doorgaans in Juny haare Jongen, die zy niet op
XXXIV. de hooge Rotfen brengen,- voor dat dezelven in
*tük° FD' ^ aat zYn om we^ te klauteren. Sommigen wor-
Qgm. den wel eens tam gemaakt, gelyk de Rheen,
en men teltze, zo wel als die, onder de kui-
fche Beeften, dewyl het Mannetje zig by één
Wyfje houdt.
Lïghaams- De Gems verfchilt van den Steenbok niet al-
ge ate. j een ^ ^ doornen, die kleiner zyn en niet
geringd, ook niet boogswyze krom, maarregt
en een weinig rimpelig, doch aan ’t end fcherp
uitloopende en haakswyze omgeboogen ( * ) j
maar ook in de grootte en kleur.Hunne geftalte
is als die van een Geit, doch met langer Podten
en grover Hair. De kleur is over ’t L y f bruinof
roodagtig, onder aan den Buik vuilwit of
vaal. Men merkt aan,, dat ’er fomtyds witte
zyn gevonden, en dat de meeften, in het ftren-
ge Saizoen, geheel grys worden. Het Hair is
aan den Buik en de Beenen omtrent vier en een
half Duim lang , op de Rug korter, en twee-
derley; te weeten met zeer kort en fyn kroes
Hair aan de Wortels , ’t welk door ’t andere
bedekt wordt, gelyk iri de Bevers. Het lange
Hair is een weinig'gegolfd en gedraaid, gelyk
in de Geiten, doch niet gekruld gelyk de
Wol
(*) Deeze figuur der Hoornen is op Tab. XXXII. door
* J ohnston , taamelyk wel afgebeeld, gelyk tny gebleeken
is uit de Getnfen Hoornen, die ik meermaalen heb gezien
en in de hand gehad. Men heeft derhalven, gantfchver-
keerdelyk, onlangs aangemerkt, dat deeze Hoornen aan
de punten een weinig omgebeogen zyn, en de Afbeelding
na
Wol der Schaapen. De Staart, die maar de Afdeel*
langte van drie Duimen heeft, is geheel zwart XXXIV.
o f bruin. De Ooren zyn v y f, de Hoornen om- Hoofdj
STUK.
trent agt Duim lang en zwart: de Oogen groot, ^
en het Oogluikend Vlies derzelven rood; waar
van het milfchien komt, dat men aan dit Beeft
roode Oogen toegefchreeven heeft. De Hoornen
ftaan zeer laag op ’t Voorhoofd, flegts een
weinig boven de Oogen. De boven-Lip is om-
trent als in de Haas gefpleeten. De Hoeven der
Pooten zyn van onderen hol, niet met Vleefch
gevuld als in de Afrikaanfche Hertebokken.
By ’t openen van een Gems, vondt men het Inwendt
Net niet op ’tGedarmte leggen, gelyk gewoon-ge deeica*
lyk plaats heeft, maar dat hetzelve, ter flinker
hand gehegt zynde aan de eerfte Maag, regts af
zig hegtte aan de derde, en , verder nedérgaan-
de onder het onderfte van de eerfte, zig om-
floeg en in derzelver, bodem in plantte. Men
kon duidelyk drie Maagen onderfcheidenin dit
Be e ft, niettegenftaande B artholinus maar
fpreekt van ééne Maag. Het geheele Kanaal
der Darmen was veertig Voeten lang. Het hadt
een Galblaas, daar die Ontleedkundige’erinzy-
ne Gems geene vondt. Het Vet vlies was niet,
als naar gewoonte, aan ’t Lighaam van de Nier
vaft,
nagevolgd, die van dit Beeft door den Heer Perrault
gegeven is , zonder den Leezer, gelyk hy doet , te verwittigen
, dat dit een jong Beeft ware, welks Hoornen op
ver na die kromte niet hadden, als in de volwasfenheid.
7-q worden ons, in plaats van verbeteringen, nieuwe feilen
opgedifcht.
1. Dilei. 111 Stuk.