I. Afdeel
XXXiX.
H oofdstuk.
Jongen
«onder
Hoorn.
Gebruik
van den
Hoorn.
o f dubbele Buis., om zo te fpreeken; gemaakt
yan Vleefch, met een Klapvlies , dat zig naar believen
kon openen en fluiten, en waar door de
Vifch Water uitwierp door ’t uitblaazen van de
Lugt. De Oogen ftonden laag in ’t hoofd en
waren zeer klein, met een foort yan Oogleden.
Het was een Mannetje, doch de Kraan kwam
niet buiten het Lighaarn.
Men kan uit de omftandigheden van deeze
befchryying klaar zien, dat dit niet dan een
Jong geweefl: zy van den Eenhoorn-Vifch. Immers
men vindt ’er, zo de Schryvers verzekeren,
van dertig, veertig, ja zeftig Voeten lang,
die een Hoorn hebben van agt, tien en veertien
Voeten. Ondertuflchen is ’t niet waar-
fchynlyk, gelyk de Heer Anderson te regt
aanmerkt, dat de ongeboren Jongen deezerVis-
fchen reeds een Hoorn hebben zouden: ja het
tegendeel daar van bleek in den jaare 1684 ,
wanneer te Hamburg, een Vrugt uit het L y f
van eenen Zee-Eenhoorn gefneeden werdt.
Hierom wil hy die Hoornen, welken zonder
flingeringen of Slangswyze draaijen zyn, liever
aanmerken als van een byzondere Soort afkom-
fbg, dan als van ongeboren Jongen zynde, gelyk
fommigen zig verbeeld hebben, dat zy
konden zyn. .
Hier zou men kunnen vraagen; welken dienflt
de Vifch hebbe van deezen Hoorn ? Sommigen
, die, zo ’t fchynt, hem vergezeld hebben
tot op den bodem der Zee, beweeren , dat hy
van
KErK
van dien Hoorn gebruikmaakt, om een1 foort afdeel-,
van Wier, met Bladeren van Gras, dat uitge- XXXIX.
fpreide Wortelen heeft, daar mede uit den
: Grond te wroeten. Zy verbeelden z ig , daarenboven
, dat dit Schepzel geen Vifch of derge-
lyk Voedzel nuttige, en hunne groote reden is,
• dat het geen Tanden in de Bek en maar een
naauw Keelgat heeft: doch zy bedenken niet,
dat zodanige Bladen en Steelen, doorgaans taay
en Lederagtig, veel meer de vermaaling der
Tanden behoeven zouden, dan Vifch of derge-
lyk Gedierte, om in de Maag van den Eenhoorn
Vifch de Verteering te ondergaan. Hier
rom zal ik, zo lang ’er geen duidelyke blyken
worden voortgebragt van deeze Levenswyze,
veeleer geloof Baan aan ’t Gevoelen der Groen-
landeren, die meenen, dat hy öp dergelyke Ink
t e n aaze als de Walviiïchen. Immers, hier
van kan, met ■ grooter waarfchynlykheid , het
bloedige Gevegt, tuflchen deeze monftreafe
' Zeefchepzelen, afgeleid worden, en het denkbeeld,
dat die uitfteekende Tand aan den Vifch
tot zyne verdediging gegeven z y , wordt daar
• door bekragtigd.
| Een andere Vraag, die zig natuurlyk open- Twee.
baart, is , hoe het bykomt, dat deeze Tand
o f Hoorn niet regt in ’t midden, maar aan de
eene zyde van den Kop of Snoet, geplaatftzy.
Men kan die Vraag gemakkelyk oploflèn, de-
wyl men weet, dat ’er zodanige Viflchen gevonden
zyn met twee Tanden of Hoornen. In