I, Afdeel.pen Velden of lugtige Boflchagiën: zy houden
XXXIII. huis in de allerdigtfte en afgelegenfte Wilder-
Hoofd- jjiflen. Dit maakt hunnen Vangft zeer moeie-
«TUK. , T T - ,
, lvk en vol gevaar. In Lithauwen egter weeten
E la n d . 1 ^ , ■ ? . , , ,
de Jaagers ze fomtyds te vangen , door middel
van jonge Boomen, die zy krom buigen en met
Touwen fpannen, zo dat de Eland , wanneer
hy daar komt weiden, door 't los fpringen van
den Strik bekneld • raakt. Hedendaags is ’t de
gewoonte, deeze Dieren in Wolfskuilen te vangen
; of ze met Honden in de gefpannen Netten
te jaagen, of met Kogels dood tefchieten. Dit
laatfte, egter, heeft groote zwarigheid in:
want, behalve dat de Eland, door zyne fyne
Reuk, den Jaager, itdien hy niet onder de
Wind is , van verre reeds ontdekt; zo is de
Huid deezer Dieren dermaate hard, dat ’erde
Kogel dikwils op affluit, of geen doodelyke
Wonde maakt, en dan loopt de Jaager groot
gevaar van zyn Leven te verliezen. Immers,
het Dier Huift in de uiterfte woede op hem
aan, en tragt hem met de Pooten te vertreeden
of met de Hoornen in de lugt te fmyten ; ten
zy de Jaager zig agter een Boom verhoolen
hemde, of door de vlugheid van zyn Paard zig
weet te redden. De voorbeelden van Menfchcn»
die op deeze wyze om hals raaken, zyn in de
Noordfche Landen niet zeldzaam.
Gev t Niet minder moedigheid betoont de Eland, die
met Wol- anders een zeer vreesagtig Dier i s , in zig tegen
de Roofdieren te verdedigen. In de Wilderderniffen
van het Noorden is geen gebrek aan I. afdeel.
Wolven, die in ’t Winter-Saizoen, door Hon- XXXIIL,
ger geperft, alles wat leven heeft,en onder hun sr^ °OPD*
bereik komt, verfcheuren. De Elanden, door Eland.
het fchrikkelyk gehuil der Wolven van derzel-
ver komft verwittigd, wyken op ’t Y s , dat voor
hun het voordeeligfte Slagveld is ; als waarop zy,
door middel van hunne platte Hoeven en de
ilyfheid hunner Beenen , taamelyk vaft Haan;
en wagteu ’er in Slagorde de Wolven a f , die
zy door fchoppen met de Pooten en ftooten met
de Hoornen afweeren, zo dat ’er dikwils van de
Wolven fneuvelen. Op het Land, in tegendeel,
daar de Sneeuw diep legt , of in de Boiïchen,
is menigmaal het voordeel aan de kant der
Wolven.
Indien men het berigt van fommigen geloo- Lighaams-
ven mogt, zou de flatuur van dit Dier verbaa- Gefta te*
zend zyn. Het heeft , zegt men , zo lange
Pooten , dat een Man regtoverend onder zynen
Buik kan Haan (*) ; doch dit ruikt een weinig
naar het Verhaal der genen, die ons vertellen,
dat een Man te Paard onder den Buik van den
Kemel-Pardel door kan ryden. Het wonderbaa-
re wordt gemeenlyk nog vergroot! De geloof-
waardigfle Schryvers vergelyken de grootte van
dit Dier by die der zwaarfte Oiïen of Paarden,
De Kop (zegt B risson) is langwerpig, de Hals*
kort:
O ) E r. Pontoppidans. J | a t . ’© ift . faotl
te g en . n. Th. p. 20.
I. Dbel. XII Stvk,