I.Afdeel. plaats, zo dat eenige Ribben in het Lighaam,
XXXXI. ja zelfs in de Kop lagen. Uit het Kreng zyn
H oofd- gekomen 1 6 lange Ribben, die de gedaante hadden
van een hal ven Ovaalen Cirkel, zynde,
naar de grootte van den Vifch te rekenen, en
in vergelyking met het Gebeente van Runderen,
zeer dun; ieder, door een genomen,
Voet lang. Voorts nog vier korte breede Ribben.
In de Kop vondt men een Been, dat
ook los lag, zynde in vyven verdeeld, twee
Hukken aan ieder zyde, en een in ’t midden,
waar door een Holte geformeerd werdt, daar
een zwaare Spier in lag, die ruim een Voet hadt
in de rondte, zynde Lymagtig van zclfftandig-
heid , heel broofch, en met Huisjes bezet, ge-
lyk die der Honigraaten (*). Deeze vyf Beenderen
liepen fcherp toe naar de Neus, en waren
met hunne dikke enden gehegt aan een groo-
te ronde Pan, van gedaante als een diep hol
Bekken, en kwamen van agteren, naar de Keel
toe, in een andere holte uit. Deeze Pan was
agt of negen Voeten, over ’t kruis,breed, en
veroorzaakte dien grooten Bult op het Lighaam
van den Vifch, ’t welk die zyde zeer wanftal-
lïg maakte: fteekende het gezegde Been door
het Vleefch heen, tegen het Spek aan. De v y f
Beenderen waren allen aan de gemelde Pan valt,
doch
(*) Hier voor (bladz. j i j ,) hebben wy ge zien , dat de
Hokjes van de Kamers van ’t Sperma Ceti by Honigraaten
vergeleeken worden ; z o dat dit z ek e rlyk ledige bewaar-
plaatfen z yn geweeft van die Stofte.
doch men kon die los krygen, zonder hakken f Afdeex>
of zaagen. In deeze holle Pan vondt men een XXXXI.
Gat, dat waarfchynlyk het Gat van ’t Rugge-, Hoofd-
merg zal geweefl zyn ( * ) , 15 of 16 DuimenSTÜK*
wyd. Twee. der gedagte v y f Beenderen, waren
ieder wel 18 Voeten lang, en; agter naar de
Keel toe, 3§ Voeten breed; zo dat men ze ,
ieder, wel duizend Ponden zwaar gifte te zyn.
’t Getal der Wervelbeenderen was 4 8, behalve
die in dé Staart. Zy waren overdwars omtrent
een Voet breed, en tuffehen ieder paar was een
fpongicufe Scbyf, van de zelfde breedte, een
Duim dik, waarfchynlyk de plaats bekleedende
van Kraakbeen. De Beenderen uit den Kop
bevondt men zeer hard en digt van zelfftan-
digheid.
Het Vleefch van het Kreng was, toen men
het fneedt, zodanig verrot, dat het ingezonken
ware, en de Ingewanden vondt men ook geheel
vergaan, des men ’er geen de minfte gedaante
van bekennen kon. Men kan derhalve niet twy-
felen, of het Spetma Ceti zal, wat het vloeibaar-
fte gedeelte betreft, ten deele uitgeftort, ten
deele door ’t Spek verfpreid zyn; waar van het
zyne witheid, zo men zig verbeeldde, ook op
zekere plaatfen hadt. En hieruit, alsook uit de
on-
(*) De Kommandeur verbeeldde z ig , dat dit bet K e e lgat
w a re ; doch zulks komt my onwaarfchynlyk voor.
De Keel loopt in de Dieren niet door een Gat van Been.
Sommigen hebben zig dit verkeerdelyk o o k van t gat in
YM en fch en Bekkeneel verbeeld. .