x x x i i i .
HoofdÏTFÜ*
sa B e s c h r . ' ï v i n g
j , langer en harder worden , naar maate het
„ Beeft Voedzel neemt. Indien het in Mey ter
„ wereld is gekomen, krygt het zyne Knob-
,, beis op de Kruin in Mey van ’t volgende
„ Jaar, en in ’t end van Auguflus zyn de
„ Spiesfen tot de volle langte gegroeid; dan
„ vergaart liet verder zyn V e t, en dit V e t,
,, dat zeer fyn en fcherp van Reuk is , veroor-
3, zaakt dien Geur, welken de Herten in de
}, Bronstyd hebben. De gefneeden Beeften
,, worden ook wel vet, doch hun Vet mift die
3, Geurigheid, welke de aangenaamheid van
„ het Wildbraad uitmaakt, zynde in de Brpns-
,, tyd het Vleefch zelf daar van zo zeer door-
3, drongen, dat men het, wegens de geile
,, Smaak, niet kan eeten, en dat het iq een
?, korten tyd bederft. ”
„ Tot een verder bewys, van deeze voort-,
,, brenging der Hoornen door eene overvloe-
3, digheid van ’t Voedzel, dient, dat een vet-
tc Weide, waar in het Beeft ongeftoordkan
„ leeven, hetzelve een fchoon Gewey geeft,
„ van wyduitftaande Hoornen, dik en fraay
„ gepaareld van Stam, vol zwaare Takken;
3, waar van het tegendeel plaats heeft in een
„ fchraal gevoed afgejaagd Hert. Miflchien,
„ zelfs , zou het niet onmooglyk zyn, door een
„ groot gebrek van Voedzel, dit Voortbreng-
3, zei geheel weg te neemen, zonder behulp
„ der Lubbing. ’t Is ten minfte zeker, dat de
„ gefneeden Herten minder eeten dgn de ande-
35 ren.
Heer de Buffon over, om aan Veifctnl
te toonen, dat de Hertshoornen in hunne ma-
nier van Groeijing veel van de Beenderen ver- vandieder
fchillen, dewyl zy zig endelings uitrekken, ko-Beenderen'
mende daar in met het Geboomte overeen. Dit
fchryft hy toe aan de grover deelen van het
Voedzel, welke hunnen aart eenigermaate behouden,
en vergelykt zulks met andere Dieren,
waar in ook iets zodanigs plaats heeft. „ Het
1.DES1. u i stuk. E 5 „ Hert