I. Afdeei.. het Beeft zo veel aandoening hadt, dat het als
XXXIII. dood nederviel. De Jaager, ’er digt by zynde.
Hoofd* fpr0ng toe en vatte het by een Poot; maar de
STUK.
Rhee, eensklaps zyn Gevoel en Kragten weder^
krygende, fleepte hem laDgs den Grond meer dan
dertig Schreeden in het Bofch; fchoon het een
zeer fterk Man ware. Eindelyk, zegthy, toen
men hetBeeft met eenMes den doodfteek hadt ge.
. geven, zagen w y , dat het geen andere Kwetzuur
van den Kogel had, dan aan den Hoorn. Doch
de Rhee behoeft niet voor het fteeken der Muggen
te vreezen in zyne weeke Hoornen, gelyk
de Herten ; om dat hy in de Winter die ver-
wiffelt. Ook ziet men , dat hy minder zorgvuldig
is , om het ftooten met dezelven tegen
de takken der Boomen te vermyden.
DeRoozen In het Hert , Damhert en Rhee, heeft het
op’t Hoofd. Voorhoofdsbeen twee UitwalTen, op welken het'
Gewcy draagt. Deeze twee Uitpuilingen van ’t
Been , beginnen op de v y f of zes Maanden
eerft. te groeijen, en komen in ’t kort tot haa-
ren vollen wasdom; maar, wel verre van zig nog
meer te verheffen, naar maate het Beeft ouder
wordt, verlaagen zy van jaar tot jaar, zodanig
dat de Roozen, in een oud Hert of oude Rhee
zeer digt op het Voorhoofdsbeen leggen, welks
Uitwaffen dan'zeer breed en kort geworden zyn.
Dit is zelfs het zekerfte Kenteken , waar aan
men den Ouderdom ontdekt in alle deeze Beesten.
De Kruin niettemin wordt breeder en de
Roozen grooter, hoewel de langte der Hoorhen
en ’t getal der Takken zodanig afneemt, i .A fdeeè*
dat die Hoornen, in een afgeleefd Hert, niet XXXUI.
meer dan dikke Spiesfen of Stompen zyn. Hoofd-
Dewyl de Zeeg maar v y f en een halve Maand * ^
draagt én de aangroeijing der jonge Rhëetjes Leef[
fchielyker gefchiedt dan die der Herten, z o is ’ t
niet te verwonderen , dat de Leeftyd van de
Rheen korter zy. Dé Heer de Buffon verbeeldt
zig , dat die niet verder gaa, dan tot
twaalf o f vyftien Jaaren op ’t hoogfte. Ik heb
’er (zegt hy) verfcheidene opgekweekt, maar
dezelven nooit länger kunnen behouden dan v y f
of zes Jaaren. Z y zyn omtrent de uitkiezing
van het Voedzel zeer lekker: zy hebbed be-
weeging, veel Lugt en ruimte noodig , en dit
maakt, dat zy niet, dan geduürendè de ëerftd
Jaaren hunner Jongheid, de Ongemakken van
het Huifelyk Leven kunnen uitftaam Een Wyf-
je en een Park van vyftig Morgen is hun nóo-
dig, om naar hunne fmaak te leeven. Men kan
ze temmen , wel is waar ; maar niet gezeggen
lyk noch zelfs gemeenzaam maaken: zy be*
houden altoos iets van hunnen wilden aart; ver-
fchrikkendé ligtelyk en dan met zo veel geweld
tegen den Wand aan Ipringende , dat zy
fomtyds hunne Pooten breeken. Hoe tarn zy
ook »gemaakt zyn , men moet ze mistrouwen ;
vooral de Mannetjes, die zekere Koppigheden
onderhevig zyn, om een af keer te hebben van
fommige Menfchen, daar zy op aanvallen eri
zulk eenen dikwils omver ftooten , waar na zy
I. Deel. IH Stok. K 2 BOg