I. Afdeel
XXXVI.
Hoofd*
STUK»"
X»sragte
der Dar*
peq,
^ÏO
hoek, met den grondfteun boven, van vooreq
verhevenrond, in ’t midden uitgehold; wien?
uitwaardfe hoek een grooten knobbel vertoont,
die in magere Koeijen en Osfen zepr zigtbaar
is. Het Schouderblad heeft een geregelder
driekantige figuur dan in de Paarden. Ieder
Been , zo voor al&agter, fchynt in drieën ver«
d$eld te zyn; dewyl het, behalve de Dy en
Schenkel, van onderen een Pootpyp heeft, by-
na gelyk van langte als de andere Beenderen.
Deeze Pootpypen hebben een geutje of groef,
langs de yoorzyde. De Schenkels der Voor-
pooten zyn dubbeld, gelyk de Voor-Arm inde
Menfchen, m a a r te der Agterpooten zyn en-
keld.
Van de vier Maagen heb ik reeds gefpro*
ken. De Darmen hebben , yaq het Portier af tot
aan den blinden Darm, de langte van honderd-
yeertièn, en verder tot aan hef Fondament,
van vier-en-dertig, dat te famen honderd-agt-
en-veertig Voeten maakt, zonder den Blinden
Darm, wiens langte derdhalf Voet is, te rekenen
: zo dat men de geheele langte, van het
Kanaal der Darmen, wel ftellen mag pp hon-
derdvyftig Voeten. Een verbaazende langte,
inderdaad, wel twintigmaal zo groot als de langte
des Lighaams van dit Beeft, .en ongelyk
grooter dan de langte van dit Kanaal iü den
Menfch, om van andere Dieren niet te fpree-
ken: ’t welk klaar aantoont, hoe de Natuur
vpor
voor de Verteering gezorgd heeft in de Schep- i. Afdeel.
felen (*)• XXXVI.
In de Maagen van alle Osfen, welken de s^u°iC0FD'
Fleer D aubenton in de Maand April opende, Wormpjes
vondt hy een foort van.ronde, dikke, kromme in de
Wormpjes, roodagtig van kleur en glad, fmal Maag'
toeloopende, en hebbende aan ieder end een
opening. Zy fcheenen' gehuisveft te zyn tufichen
de tepeltjes van de Pens en in de hokjes van
de Muts. Hy telde ’er byna honderd in één
Beeft, waar van de meeften zig in dat gedeelte
van de Pens bevonden, ’t welk aan de Muts
het naafte is.
De Nieren van het Rundvee hebben , gelyk Nieren,
men weet, een zeer zeldzaame gedaante: dewyl
zy fchynen famengefteld te zyn uit ver-
fcheide knobbels; en dit wordt zo wel in de
Koeijen en Osfen-, als in de Kalfsnieren, waargenomen.
Ieder Knobbel is als een byzondere
Nier, geeyende een Buisje u it, en deeze komen
te famen in het Bekken, ’t welk den Pisleider
afzendt als gewoonlyk,,
In het Hart der oude Bullen vindt men, dn- Beentje in
der het Klapvlies dat agter het regter Oor i s , het Harl'
een langwerpig Beentje, ’t welk de kromte des
ingangs van de flinker Holligheid volgt, en een
ander Beentje, dat kleiner is doch byna van de
welfde gedaante als het eerfte, in de ingang
van
(*) Vergelyk bladz. 4, hier voor; en het I, Steil,
bladz. 259.
I.Deei, III Stuk» V ft