I Afdeel rnaa^t de helft uit van den Vifch en deszelfs
X X X X I . gedaante is zonderling, gelykende naar de kolf
Hoofd- van een Snaphaan. Hy heeft maar één Gat of
Buis aan ’t end van de Neus, om Water uit te '
Cetf.rma werPen> en °P dp Rug een Bult, die naar eene
Vin zweemt. In de Bovenkaak ftaan, wedcr-
zyds, drie of vier Kiezen, voorts is dezelve met
Holen, als een foort van Scheeden, in welken
de Tanden van de Onderkaak fchieten, die ’er
geheel mede bezet is. De grootften ftaan voor,
de kleinften agter in de Bek, en, ’er uitgehaald
zynde, gelyken zy naar een dikke Komkommer.
Voorts befchryft hy de inwendige ge-
fteldheid van den Kop zeer naauwkeurig, als
volgt. , , }
Kamers Wanneer de Huid boven aan den Kop is weg
van het genomen, vindt men een Hand dik Spek, en
Brein. r
onder ’t zelve een dik en zeer Zenuwagtig Vlies,
dienende voor Bekkeneel. Dit Vlies wordt gevolgd
van een tweede affcheiding, beftaande’uit
een dergelyk geweefzel van zwaare Zenuwen ,
omtrent vier Vingeren dik, van den Snoet af,
door den geheelen Kop, tot aan de Nek uit-
gefpreid , pn den Kop , van boven, in twee dee-
. len fcheidende. De eerfte Kamer, die tuflchen
, deeze twee Vliezen is, en van de Hollanders de
Klapmuts geheten wordt, bevat het koftbaarftc
Brein, ’t welk de Heer Anderson oordeelt dat
men de Agter-Herfenen mag nqemen, geeven-
de het befte Sperma Ceti. De wanden van de
Hokjes, in deeze Kamer, zyn geformeerd van eene
né Stoffe, die naar grove Floers gelykt, en de j; Afdeelh
K apitein haalde ’er zeven kleine Tonnetjes' Olie XXXXÏ.
üitj tvelke zeer helder en wit was, en, op lioo*u- 1 STUK»
Water uitgegooten zynde, als Kaas ftremdej _ 0 0 } Sperma
maar, wanneer men dezelve daar af nam, haare Ceti.
voorige vloeibaarheid wederkreeg. Onder dee±
ze Kamer ontdekt men een andere, boven het
gehemelte van de Keel, en die , haar de groo-
te van den Vifch, van vier tot zeven en een
halven Voet diepte heeft, zynde insgelyks vol
van eene zodanige Stoffe, die ’e r, even als dé
Honig in een Byëhkorf, verdeeld is in kleine
Celletjes , welker wanden gelyken naar het binnen
Vliesje van een Ey. Deeze noemt de Heer
A n d e r s o n de Herfenen. Naar inaate men dié
Stoffe uit deeze Kamer haalde, werdt dezelve op
nieuws gevuld met dergelyke Stoffe, die der-
waards uit het Lighaam gevoerd werdt dooreen
groote Ader. Men haalde ’er dus tot elf Tonnetjes.
uit. Alle de Hokjes of Celletjes der twee
Karüeren zyn bekleed en geflooten met kleine
dunne Vliesjes, maar hunne Pooren laaten ge-
duurig deri invloed toe, van de Herfenen, op-
de Oogen , Ooren en andere deden. De groote
Ader of Buis, waar van wy gewag maak-
ten, heeft naby den Kop de dikte van een$
Menfchen D y e , en ftrékt zig van daar, langs de
Ruggegraat, uit tot aan de Staart,- alwaar zy
niet meer dan een Vinger dik is. Men moed
zorg draagen óm dit Vat niet tekwetzen, wan-«
neer men het Spek van den Vifdi foydt, ©ral
VDïïu msTVK- K k