J . AFBEEi..fcheenen te fchieten, zo dat zy zeer moeidlyk
XXXIII. van elkander af te fgheiden waren. In de eéne
tuk° FD' ^ oorn waren v^er» in de andere vyf Cotelydones,
Mee zyrtde zeer groot, dewyl de meeften drie Duimen
langte hadden, één en een derde Duim
breedte, de dikte van één en een vierde Duim,
Aan die zyde van de Cotelydones, welkenaar de
Lyfmoeder was gekeerd, zag men eene Spleet
van vier Liniën lang en twee Liniën breed; daar
een gedeelte van de Lyfmoeder in begreepen
was. Wanneer men de Lyfmoeder naar den ee-
nen , en ’t Cborion naar den anderen kant trok,
op de plaats van de Qotyledon, hegon dat ge.
deel te , ’t welk in de Spleet begreepen was,
zig op de randen daar van af te fcheiden; dat
gedeelte van het Cborion > ’t welk een deel van
de Cotykdm uitmaakte , opende zig allengs,
naar maate het gedeelte van de Lyfmoeder ’er
uitging, en, wanneer het Cborion en de Lyf-
moeder van elkander afgefcheiden waren, fcheen
, de Cotykdm geheel op de Lyfmoeder gebleevem
te zyn; terwyl ’er niets dan een overtrekzel
van Lymige S toffe op het Cborion was. Hier
uit blykt (zegt gemelde Heer) dat het grootfte
deel van ieder Cotykdon door de Lyfmoeder geformeerd
wordt, en dat de Cotyledms niet dan
omkleed zyn met het Cborion.
Keprlyk Het Vleefch der Rheen is het befte Wild-
Vi biaa ■ bra.ad, en wordt van de Geneesheeren voor zeer
gezond gehouden; doch ’er is- een groot ver-
fchil in naar den aart van ’t Land, daar zy zig
oatonthouden,
en in het befte Land vindt men zelfs LAfdeeï,,
goede en flegte. De bruinen hebben fyner XXXIII.
Vleefch dan de rosfe, en alle, die over de twee *iooFD~ STUK.
Jaaren zyn, hebben het taay en onfmaakelyk. Rbce
De Zeegen, fchoon even oud of ouder, zyn mal-
fcher van Vleefch. Zo men het o p ’t allerbefte
hebben w il, moeten het Jongen zyn, van één
of anderhalf Ja a r, die in een hooge drooge
Landsdouw, met Heuvelen , Boffchen, Bouwlanden
en Heijen, doorfneeden, in volle vry-
heid , ongeftoord, hebben gaan weiden. Van
een afgejaagd Beeft is het Vleefch fmaakeloos,
en die in Valei jen, of Moerasfigeflykerige Landen,
hebben gegraasd , deugen in ’t geheel niet
tot Spyze,
Aan verfcheide Lighaamsdeelen van de Rheen Gebruik 5a
wordt ook een byzondere kragt, voor deeze of ^jenee**
gene Ongemakken, toegefchreeven; gelyk aan
de Lever tegen de Bloedingen, aan de Gaf tot
opheldering van ’t Gezigt en tegen ’t ruifchen
der Ooren; maar inzonderheid aan ’t uitgeperfte
Sap van ’ t Vleefch, om den Buikloop*te bedwingen.
’t l s zeker, dat de Huid, bereid zyn-
d e, een by uitftek fyn en zagt Leder geeft,
nog immer zo goed als dat der Herten.
(§3 Hort dat grys is van kleur, van onderen
. zwartagtig. ■ ym*
Guiacsnfis,
De Heer L inwasus befluit zyn Herten-Geflagt, r S * ^
niet
(2) Cervus grlifcus, fubtus nigricans. Mus. ^Ad. Frid.1.
y. 1?.
I. De e i , l i j Stuk, ^