1. Afdeel,
X X X 7 .
Hoofdstuk.
Ingewand
en .
P b . X X V .
242
geen de minfte fchyn van vlugheid o f kragt iii
het geheele poftuur deezer Beeften: hun Lig-*
haam vertoont zig als een logge klomp, die op
vier fchraale, ftyve Pootcn ruft , en van de
Staart hebben zy geen het minfte gebruik : in
fommigen fchynt die veeleer tot een lalt te zyn,
door haare dikte en langte.
Wanneer ’t gebeurt dat Rammen toornig
worden en zig tot een Gevegt bereiden, dan
doet huune eerfte beweeging veeleer vreeze en
kleinmoedigheid, dan drift en dapperheid bly-
ken; zy houden den Kop laag en blyven eenf
gen tyd onbeweeglyk in dit poftuur; eindelyk
naderen z y , en geeven elkander, by herhaaling,
harde ftooten , met het Voorhoofd en den
Grondfteun der Hoornen: want de punt is zodanig
geplaatft, dat zy ’er geen gebruik van
maaken kunnen, en men is die fomtyds genoodzaakt
af te zaagen, om dat dezelve tegen ’t
Bekkeneel aan groeit. Zy kunnen zig op geen
andere wyze verdedigen of op elkander aanval,
len, dan met het Voorhoofd, en , als zyop ’t
allervinnigfte vegten , zyn de Oogen zonder
vuur, de Bek en Ooren byna zinder eenige
beweeging.
' De Ingewanden van het Schaap gelyken volkomen
naar die van de Koeijen en andere her-
kaau wende Beeften; des w y , om een voorbeeld
te geeven van dit byzondcre Geitel ( f ) , dezel
( * ) V er^ elylc de B e fch ry v iu g in ’ i X X X . H o o fd f tu k .
hier v o o r , b k d z . 2 .
zelven hier afgebeeld hebben, zo als zy zig., by I. Afdeel;
de eerfte opening van den Buik, in dit Beeft voor- XXXV.
doen. P vertoont de Pens of eerfte Maag, d i e ^ ^ 0
het grootfte gedeelte van de flinkerzyde be-
flaat; M de tweede Maag, genaamd de Muts, die
agter het Middelrift legt; B de derde öf Boek-
pens, en L de Leb of vierde Maag, die in ’t
Gedarmte uitloopt. Men ziet hier, dat de Boek-
pehs, wanneer het Beeft ftaat, boven de anderen
gelegen is , en dat de Pens geheel omringd
wordt van het Gedarmte. De Nieren zyn niet
uit byzondere Klieren famengefteld j gelyk die
der Runderen; noch ook niet driehoekig, als
die van ’t Paard en den E zel; maar zy hebben,
gelyk iedereen bekend i s , de gewoone figuur
van Nieren.
Plet Schaap verfchilt, ten opzigt van dedee. Deelend«
len der Voortteehng, zo veel met van de an-jing-
dere Beeften, als de Ram, wiens Schaft öf Roe- PL.XXV.
de een zeer zonderling Hoofdje heeft: zie Fig.
4. Dit Hoofdje H fchynt te eindigen met ze- •
ker Uitwas, roödagtig van kleur, gemaakt
door een Vleezig Bultje, B , dat fchuins aan het
bovenfte gedeelte van het Hoofdje gevoegd is ;
en dit Bultje heeft de laDgte en breedte Van omtrent
een half Duim, doch is platagtig en zeer
dun. Plet Kanaal der Pisloozing, K , ftrekc zig
meer dan een Duim buiten het Hoofdje uit;
zynde zeer week en flap , zodanig, dat het lig-
telyk omflaat en tegen ’t Hoofdjè aangeplakt
blyft. In het Voorwerp, naar ’t welke deeze
I, Deel. XXI Stus. Q 2 Af*