I. Afdeel, «ng gefchiedt, volgens het eenftemmig berigt
*XXXX. der Groenlandsvaarderen, op zulk een w'yze ,
Hoofd- j at de beide Viffchen overend gaan ftaan in ’t
STUK* Water, op de Staarten, en elkander, als ’t
ware, met de Vinnen vafthouden en omhelzen.
Anderen, egter, zeggen, dat hetWyfjeagter-
over gaat leggen, en, haare Staart wegbuigende,
van het Mannetje gedekt wordt. De Paa-
ring zou, volgens hun, ilegts om detweejaa-
ren eens gefchieden, en de Dragt van negen of
tien Maanden zyn (*). Het is moeielyk te be-
grypen, hoe dit heeft kunnen waargenomen worden
, en nog minder, hoe men aangaande den
Ouderdom van deeze Dieren eenig befluit kan
opmaaken, gelyk L eeuwenhoek doet, die zig
verbeeldde, dat de grootften wel duizend en meer
Jaaren oud mogten zyn ge weeft.
Het Jong. Het volgende heeft meer fchyn van zekerheid.
De Vrugt voldragen zynde wordt gezegd
zwart en omtrent tien Voeten lang te zyn, doch
een Schepzeltje van zeventien Duimen, hoewel
reeds van volkomene figuur, is geheel wit.
Zelden brengt de Walvifch meer dan één Jong
voort. Zy heeft voor ’t zelve een groote zorgvuldigheid,
en menrperkt aan, dat een W y fje ,
gefchooten zynde terwyl zy haar Jong aan de
Uijers of tuffchen de Vinnen heeft, wel duikt,
doch fchielyker weder boven komt, om het
Jong Adem te laaten fcheppen. Een Jaar lang
zoogt
(*} Philojofh• N. 387«
W A L V I S S C H E N . 4JI
Zoogt zy hetzelve, en haare Melk is weinig van j Afdeel>
Koeije-Melk verfchillende. Geduürende dien XXXX.
tyd zyn de Jongen uitermaate vet, wordende Hoopd-
Kortköppen genoemd, wegens de dikte van haarST K*
L y f , doch de Moer is mager. Twee Jaaren oud
Zynde geeven zy maar half zo veel Spek , men
noemtze Beeften , wegens hunne domheid: verder
kent men den Ouderdom niet, dan aan de
langte der Baarden.
Zie hier, wat de Heer Andehson ons van de Lighaams-
Lighaamsdeelen meldt. De Opperhuid, die niet ■ eDi
dikker is dan zwaar Papier ofParkement, weggenomen
zynde, Openbaart zig de waare Huid
van den Vifch, die de dikte heeft van een Vinger,
en onmiddelyk het Spek bedekt, dat agt
of tien Duimen dik legt en geelagtig is van
kleur, zynde het Vleefch, daar onder, zeer
rood. De Oogen zyn niet veel grootef dan die DeOogea.
Van een Os o f B u l, en het Kryftallyn derzel-
ven, gedroogd zynde, gaat een groote Erwt in
grootte niet te boven. Zy zyn agter aan den
Kop en zodanig geplaatft, dat de Vifch, zonder
zyn Ploofd om te draaijen, zo wel agter-
als voorwaards kan zien. Men vindtze, in
tegenftelling van alle andere Viilchen, voorzien
toet Oogleden en Wenkbraauwen , gelyk in de
Landdieren. De Heer R uisch egrer, die ver-
fcheide Walvifch-Oogen heeft ontleed , verge-
lykt de grootte van den Oogbol by die van
een middelmaatigen Oranje-Appel. Hy vondt ser
dien Rok, door hem ontdekt, welken by bee
I-Dkel. Hl Stuk. F f s Ral