1.Afdeel, flooten Perk, en daar de genen uitkiezen, . die
XXXVII., Hengilig zyn : dit maakt de Merriën met
Hoofd- meer zekerheid bevrugt, dan , wanneer men
STUK' ééne Merry by een Hengft brengt , om be-
fprongen te worden; doch de Hengften raa-
ken dus , in zes Weeken tyds, meer in verval
dan zy anders zouden doen in. verfcheide
:Jaaren.
Werpen • De bevrugte Merriën worden, in ’t laatfte
van ’t . haarer Dragt, van de andere Paarden afgezon-
Vetilen. 0p dat haare Vrugt niet gekwetft raake.
Zy werpen al ftaande, en men moetze dikwils
helpen, door met de Hand het Veulen, indien
> het niet behoorlyk legt, te keeren: doodzyn-
de wordt het met een Touw uitgetrokken. By
de uitftorting van het Water vallen doorgaans
eenige Klompjes op den Grond, die men van
ouds Hippomanes genoemd heeft, willende dat
het een ftuk Vleefch zou zyn , ’t geen aan den
Kop van ’t Veulen zat, en men verbeeldde zig,
dat dit aanftonds door de Merry werd opgere
ten . De Grieken hebben deezèn Naam gegeven
aan het Vogt, ’t welk de Merry in haare
•Hengftigheid laat loopen, en waar mede zy beweerden
dat een Hengft fmoordriftig was te
maaken of dol van Geilheid.
„ . rr.H De Heer Daubenton heeft zig naauwkeurig
pomanes. verzekerd aangaande den oorfprong , de zitplaats
en eigenfehappen van die Klompjes, welke by
’ t Voolen der Paarden geloosd worden, en hy
bevindt, dat zy een Se'dimentum zyn van het
Vogt
Vogt der Allantois. Dit Vlies is in de Paarden 1. Afdeel.
niet; gelyk in de herkaauwendeBeeften, (zegt XXXVII.
h y ,) als eenbyzondereZakafgefcheiden, maarST„ ^ F°*
het bekleedt omtrent de helft van de Wanden
der Holligheid, welke ’er tulfchen het Amnios
en Chorion is begreepen. De Urachus, die in
de Navelftreng is by het Amnios, geeft een dik
Vogt uit, dat ros of roodagtig is van kleur,
hebbende eene Pisagtige reuk, vooral wanneer
men ’t warm maakt. Waarfchynlyk zullen die
Klompjes uit dat dikke Vogt geformeerd worden.
Men vindtze niet even groot noch even
menigvuldig in alle Nageboorten. Doorgaans
zyn ’er verfcheidene, waar van fommigen de
grootte hebben van een E rw t, anderen v y f
of zes Oneen weegen, en drie of vier Duimen
lang zyn, anderhalf of twee Duimen breed, en
een half Duim of daar boven dik: fomtyds worden
’er gevonden , die nog grooter zyn en
zwaarder. De Kleur is • Olyfbruin en de zelf-
ftandigheid Lymagtig. Zy hebben van binnen
onregelmaatige holligheden , zonder eenigen
fchyn van Vaten of van een Werktüiglyk Ge-
ftel.1, Hy hadt opgemerkt, dat zy famengefteld
waren uit zekere Laagen op elkander, en aan
hunne randen met een foort van Franje voorzien,
wegens de aanhangende Vezelen, die in
het omringende Vogt zweefden.
Ik heb, zegt de Heer Daubenton , bevonden,
dat het gemelde dikke Vogt, door uitdamping,
dergeïyk een Stoffe uitleverde, die alleen in fi