XXXIII.
Hoofdstuk.
Groen-
Sandfch
Hert,
’t L y f veel grooter en hooger, dan die zig met
het fchraale Gras en Kruid, van hooge Bergen
en dorre Steenagtige Gronden, moeten behelpen.
Onder deeze laatften vindt men ’er, die als
dwergen zyn onder de Herten, gelyk bïyktin
het Hert van Corfika, dat het kleinfte fchynt
te zyn van alle de Berg-Herten, hebbendeniet
meer dan de halve grootte der gewoone Herten.
E n , ’t geen my overtuigd heeft (zegt hy), dat
het verlchil der grootte alleenlyk van de veelheid
van Voedzel in deze Beeften afhangt, is,,
dat ’er een, by my opgevoed, vier Jaaren lang,
eindelyk grooter, zwaarlyyiger'en vetter is geworden,
dan de oudfte Herten van myne Bos-
fchen.
In Groenland is een foort van Herten, welk
van fommigen onder de Rendieren, van anderen
onder de Damherten gerekend wordt te be-
hooren; doch, hoewel hunne Geftalte meer naar
de laatften zweemt en hunne Levenswyzenaar
de eerften, zo blykt niettemin uit de Hoornen
, die rolrond zyn en geenszins plat uitloo-
pen, dat dit Beeft tot de eigentlyke Herten be-
hoore. Ra jus heeft het de Groenlandfche Rbe&
genoemd. Zy komen veel in Spitsbergen voor,
op een Vlakte, deswegens het Rheenveld geheten
, als ook aan de Moflelbaay en zelfs in
de Straat Davis. Hunne Spyze fchynt voor-
ITiamelyk de Lepelbladen te zyn. Anderson
merkt aan, dat zy op ’t end van den Zomer
zeer vet zyn, maar in de Winter weder by uitftek
87
ftek mager worden; men hadt ’er één in Au-1. Afdeel.
guftus gefchooten, die zeftig Ponden Vet droeg XXXId.
tuftchen ’t Vleefch en de Huid. Allerley foort HoorD~ _ 1 , , , . , STUK. van Dieren, zegt hy, hebben in Groenland
daar hun voornaamfte Vet, waarfchynlyk tot
befchutzel voor de Koude van dat Geweft. Hun
Vleefch is zeer fmaakelyk; doch men heeft daar
niet beter. Zie hier de Befchryving van de
Lighaamsgeftalte, gelyk die ons door den Heer
B risson wordt opgegeven.
Het is zeer dik van L y f , gelykende meer
naar een Kalf dan een Hert, hebbende ook
veel korter Hals en dikker Pooten. De Staart
is kort, de Oogen taamelyk groot, de Neus
van vooren met Hair begroeid, zelfs aan den
Snoet, daar dezelve in de Herten geheel kaal
is en met een vógtige Huid bekleed. De Hoornen
zyn anderhalf Voetlang, rond, getakt,en,
gelyk die van het Kanadafche Hert, met een
ruige Huid overtoogen , roodagtig van kleur.
De Vagt, welke dit Hert draagt, beftaatinde
Zomer uit kort Hair, helder Afchgraauw; doch
tegen den Winter komen, tuftchen die korte
Hairen, anderen opfchieten, lang zyndc en ftyf,
uit ros, bruin en wit gemengeld. Het Wyfje
draagt, gelyk de Rendieren, zo wel Hoornen
als het Mannetje, De hoogte is, van ’t opper-
fte van de Rug tot aan den Grond gemeten,
ongevaar drie Voeten.
Onder de Herten vindt men ’er fomtyds zeer Grootte
groot en zwaar, doch hunne hoogte fchynt bin- en Zwaarte
_ _ Ï L n O '■ der Hfcrtea»
ï . dkel. m stws, x 4 nea