j. AFDF.EL.neer het Land in 0orlo2 is ingewikkeld, den Uit-
XXXVII. voer van Paarden t’eenemaal.
Hoofd- Men heeft opgernerkt, dat de Stoeteryën in
STÜK‘ drooge Landftreeken, die ligt van Grond zyn,
vanh« Ras. vlugge, moedige, fterke Paarden uitleveren,
met wel gefpierde Beenen en harde Hoeven;
daar zy in tegendeel, die in vogtige Streeken
en in de weeligfte Landsdouwen worden aangefokt,
byna altemaal den Kop dik en zwaar hebben
, het L y f log, en de Hoeven niet alleen
week en plat, maar zelfs de Beenen gróf. Dit
onderfcheid egter, dat zigtbaarlyk uit het Voed*
zei en Klimaat ontftaat, is gering in vergelyking
van dat gene, ’t welk uit de Rallen fpruit. Men
k genoodzaakt, om de fraaiheid van leeft te behouden,
het Ras geduurig te kruifen, gelyk
men ’ t noemt; dat is, tót het befpringen Heng-
ften te gebruiken van een ander Ras, dan de
Merriën zyn. De Spaanfche of Barbaryfche
Paarden, by voorbeeld, in Vrankryk voorttee-
lende , worden in de derde Generatie altoos
Franfche Paarden: zy verliezen naamelyk die
fynheid van Geftalte, welke de Paarden der
Zuidelyke deden van Europa, en die van Barba-
rie, onderfcheidt van de genen die natuurlykin
Vrankryk voortkomen. Men moet, derhalve,
tot ieder Teelt Paarden doen komen uit Spanje
of Barbarie, om de Merriën te befpringen. ’t
Is iD deezen zonderling, dat dit kruifen van het
Ras beter uitwerking heeft, dan, indien men
zodanige uitheemfche Paarden, in Vrankryk,
laat
laat voortteelen met hun eigen Ras. De Ava-jc afdeeI*
bifche Paarden zyn, indien rmJnze kan krygen, x x x v iL
de befte: daar aan volgen die van Span je en uit Hoofde
het Napelfche, De Deenfche, als ook de Hol-STUii‘
fteinfche en Ooftfriefche, brengen in Vrankryk*
met de inlandfchë Merriën, zeer goede Paaiden
voort. In de kouder Geweften , gelyk de
Nederlanden by voorbeeld, kan men tot hét
leringen Ehgellche, Duitfche of Franfche Hefig-
ften neémen; ’t welk altyd beter is, dan inland-
fche Paarden mët inlandfchë te laaten paaren :
dewyl het Ras in een zeer korte tyd verbaftert.
In de gewooné Stoeteryën is het de manier Manié#
om eefte MerfV, negen dagen na dat zy ge- varj Vowl’-
voold heeft* wèdér te Haten befpringen; doch s’
k is ontwyfelbaar * dat de Mérry, Onder het
zobgen van- haar Veulen, niet zo goed in ftaac
zy om de Vrügt te voeden, efi daarom was het,
om fraai je Paarden tè hebben, beter , de Mef-
fiën fiegts om ’ t andere jaar te laaten Vöolen.
Tot het Springen dient de Merry eenigén tyd
in de Weide geloopen te hebben, en niet afgemat
te zyn dóór zwaaren Arbeid: dewyl zy
anders ligtelyk misdraagt. De gewoone Spriög-
tyd is van ’ t begin Van April tot aan het end van
Juny; niet vroeger* om dat alsdan het Veulen
in de Winter* niét Hater* om dat het dan in
de Zomer komen zou: want de Dragt der Paarden
is gemeenlyk eënige Dagen over cte elf
Maanden. Veelen Haten* in eene Stoetery *
den Hengft onder de Merriën loopen in een bei
I. 'D/EKit IH . Stuk* Z 2- flOO'