I. Afdeel. Beeften maakcn den eenigften rykdora der Land-
X X X I I I .
Hoofdstuk.
Rendier.
lieden uit. Deeze trekken hun Voedzel, naame-
lyk , van ’ t Vleefch, de Melk en Kaas dier
Beeften ; van welker Huiden zy hunne Kleede-
ren, Tenten en Dekens, maaken, en van de
Peezen Naaigaren vervaardigen. Veelen hebben
daar zes o f agthonderd , ja duizend (tuks
Rendieren, die nooit onder ’t Dak komen, volgende
den Laplander, overal waar hy zwerft,
na, en vervoerende zyn Bagagie , ja zyn Per-
foon en Fafnilie zelfs, in Sleeden van de eene
plaats naar de andere. Zy zoeken zelf hun Voedzel
, dat ten deele uit Loof en Knoppen der
Boomen, ten deele uit een foort van Mos be-
ftaat, ’t welk zy , des Winters , onder de
Sneeuw weeten op te wroeten, ’t Zyn zinde-
lyke, zagtaartige en vergenoegzaame Beeften,
die van zeer weinig Voedzel kunnen leeven.
De Honden, welke daar op afgerigt worden ,
zyn derzelver Beftierders en Befchermers; de
Wolf is hunne grootfte Vyand, waar tegen zy
zig egter met hunne Hoornen eenigermcate
weeten te verdedigen.
De Franfche Akademiften hebben, toen zy
zig, in de Jaaren 1736 en 1737 , in Lapland
bevonden, om, op order van dén Koning
van Vrankryk, de langte van een Graad in de
Middag-cirkel aldaar te meeten, zig van het Sle-
détuig der Laplanderen , tot hunne Reistogten
benoorden Tornea bediend. Men maakt, ten
dien einde, zegt de Heer Maüpertuis, het
Ren*