I. Afdeel, »en zyn fraaY 5 Staart is dik en /lomp; het
XXXIII. Hair des Lighaams rosagtig. Op de Rotfen en
stijk° FD Gebergten van Nieuw Spanje, zegt die zelfde
Bezoar■ Autheur, vindt men een groote menigte van een
Hert. ander flag van Herten, die met eene verbaazen-
de fnelheid fpringen en loopen, gelykende zeer
naar de Europifche Herten, maar niet grooter
zynde dan een Hertskalf. Hunne Hoornen,
zwart als git, en van gedaante als zo even is
gemeld, maaken jaarlyks een nieuwen Slangs.
wyzen omtrek,
Hernandez zegt, dat dit een Soort van Wil«
de Geit z y , uit welke men den Bezoar-Steen
krygt. Wy zagen hier voor, dat in de Europifche
Herten ook fomtyds een Bezoar gevonden
wordt en ’t zelfde erkent men plaats te hebben
in veele andere Viervoetige Dieren: zo dat
het niet te verwonderen zou zyn, fchoon men
thans verzekerd is, dat de Orientaalfche Bezoar
uit een foort van Bokken komt, dat de
Occidentaalfche uit deeze Soort van Herten,
Mazama genaamd, kwame.
Soorten De Bezoar, zegt L emery, is van vierderley
Tan Bezoar. foort; de twee naamelyk, hier gemeld, komende
uit een foort van Hertebokken die in de Ooft-
en Weftindiën huisveften; de derde, uit de Gal-
blaak, van \ Indifch Varken en de vierde uit een
Aap van ’t Eiland Macaflar, Aap en-Bezoar genaamd.
Hier, ziet men, wordt de Pedro del
Pprco met deezen Steen verward, en zulks kan
aanleiding gegeven hebben tot het denkbeeld
van
van fommigen, die zig verbeelden, dat de B e - 1. Afdeel
zoar in de Blaas of in de Galblaas groeije. An- x xX ill.
deren vergelyken hem by de Hairballen uit de Hoofd-
STUK#
Maag of Pens der Koeijen en Osfen: en, hoe .
tvt •, Bezoar. algemeen die Naam gebruikt worde, kan men
daar uit opmaaken, dat Dapper een Steentje,
’t welk men in de Herfenen van den Olyphant
vindt, ook den naam van Bezoar geeft, en dat j
de verharde Stoffe in de Ooghollen der Herten
insgelyks dus genoemd wordt, gelykwygezien
hebben.
Men erkent thans in ’t algemeen, dat de Bezoar
groeit in een der Maagen van een herkaau-
wend Beeft, ’t welk ten deele naar een Hert
zweemt, ten deele naar een Bok. Sebawü, dat
het een Steenagtige Stoffe z y , welke, omtrent op
gelyke manier als de Steen in de Blaas der Men-
fchen, om een foort van Kern allengs wordt opgehoopt;
hoewel met dit verfchil, dat, deeze Kern
fomtyds een Strootje of een Takje zynde, de
Steen in ’t vervolg dikwils een langwerpige gedaante
krygt en die behoudt. Men heeft niet alleen
in andere Beeften, maar zelfs in de Menfchen,
wel eens zodanige Steenige Samengroeizelen uit
het Gedarmte zien ontladen, die dan , ’tonreg-
te , voor Galfteenen gehouden werden. Hierom
is ’er voor deeze groeijing van den Bezoar geen
de minfte onwaarfchynlykheid. Het zyn, zo men
w il, de Zoutige en Salpeterige, of liever Aard-
agtige deelen der Vrugten, Bladen o f Wortelen,
welken het Beeft eet, die zig om zulk een
3. Deel, III, Stuk. I 5 Kern