.vind my niet in (laat, om deeze verwarring op
te helderen. Mifl'chien is ’er een genoegzaam
aanmerkeiyke verfcheidenheid in de Hoornen
van dit Beeft, om ze van den eenen regt, van
den anderen krom te doen noemen. Miflchien
zyn ’er meer dan ééne Soort van Gazellen, die
den Befoar-Steen geeven. Het leggen der Hoon-
nen op de Rug, kan alleen van ft opligten van
den Kop in ft loopen, gelyk de Herten doen ,
afhangen. Ik zal hier my uit deezen twift redden
I. Afdeel,
XXXIV.
Hoofdstuk
Befoar-
Bbk.
, door alleenlyk de befchryving van K^em-
ph er , die veel moeite tot nafpooring van den
oorfprong van dit Geneesmiddel, ’t welk eer-
tyds tegen Goud werdt opgewoogen, aangewend
heeft, voor te draagen (*).
„ Het Land van den waaren Orientaalfchen
„ Befoar, (zegt die kundige en keurige Waar_
3, neemer,) is de Provintie van Laar inPerfie
„ en eenige andere deelen van dat zelfde Ryk.
„ Het Dier, ft welk denzelven voortbrengt, is
„ een foort van wilde Bok of Geit, dien de In-
,, gezetenen Pacén en onze Landslieden Herte-
„ bok of Bokhert noemen , om dat het van bei-
,, den iets fchynt te hebben. Het is met kort
>, grysagtig Hair bekleed, dat naar het rofle
„ trekt, en heeft de grootte van een tamme
s> Bok of Geit, zynde ook met een Sik voor-
„ zien. Het Wyfje heeft byna geen Hoornen,
j, daar die van ’t Mannetje zo veel te langer
zyn.
{+) lA m stn iu t. exotic. loco dtata,
zyn, en met kennelyker Ringen onderfchei-1. Afderl.
„ den, die, zo men verzekert, den Ouderdom XXXIV.
,, aanwyzen, en dan zou het zelden boven de STl^ F
„ tien of twaalf Jaaren komen. Het overige j^efoar.
„ van ’t Lighaam verfchilt niets van een Hert, Bok.
„ ten opzigt van de gedaante, kleur of vlug-
„ heid. ft Is een by uitftek fchuuw en vrees-
,, agtig Dier, dat zelden uit de Bergagtige Woe-
„ ftenyën, daar het zyne Woonplaats heeft,
„ afkomt in de vlakke Landsdouwen, maar,
„ fchoon het in verfcheide Diftrikten van dit
„ Ryk gevonden wordt, levert het doch in al-
,, len niet den Belparfteen uit, naar ft gene ons
„ door het eenpaarig Berigt van de Jaagers en
„ Ingezetenen wordt verzekerd.
„ Men geeft voor, dat dit wilde Dier, om
„ deezen Steen te krygen, weiden moet op Ge-
„ bergten, daar overvloed is van Harftagtige
„ tegengiftige Planten , die met een Sap ver-
„ vuld zyn, tot het voortbrengen van deeze
„ Steenen bekwaam, en die zeer bemind wor-
3, den van deeze Dieren. Men vindt de Stee-
„ nen menigvuldiger en grooter in de Bokkeir
„ dan in de Geiten. Men oordeelt, datzy’er
„ een in de Buik draagen, wanneer zy oud zyn
„ en zeer mager, met een langer Hals, en dat
„ zy pleizier hebben om aan ft hoofd van de
„ Kudde te gaan, vermydende de laagen , die
„ men hun legt, met meer omzigtigheid dan
„ anderen. Het is even zo met de W yfjesge-
„ legen. Sommigen voegen ’er b y , dat men,
I.Deei, III Stuk' O bO