XXXII.
Hoofd
Stuk.
Naam.
Eigenfchapperi.
Afbeeldingen.
De oude Schryvers hebben dit Dier Muskits*
Bok of Geit geheeten, en fomraigen de welriekende
Hinde. De Chineezen noemen het Hiam;
de Italkanen Capriolo del Musco en de Duitfchers
Bifèmtbiér of Bifemreech. Ik heb den Latynfchen
Naam van R aJ üs gevolgd, noemende het in ’i
Neerduitfch Muskus Dier, om dat het de Mos-
keljaat uitlevert.
Het wordt meelt gevonden in Tartarie aan de
Grenzen van dhina, alwaar de koftbaarheid der
Stoffe die het draagt, hoewel het zeef moeielyk
te vangen i s , aanleiding geeft dm ’er op te jaa-
gen. Men vindtze ook, zo ’t fehynt, in Egypte
en Afrika, doch daar zoüdenzegéen uitllee-
kende of kromme Slagtanden hebben aan de Bovenkaak
: oök wil men dat ’er in Pegu geheet
witte zyn : anderen fchryveri van gehoornde
Muskusdieren; In ’t algemeen is weinig aangaande
de Levenswyze bekend, doch fommigen
meenen , dat hét op welriekende Planten, eb
in ’t byzonder' dp de Nardus aalt.
De Afbeelding van JohnsTon ( * ) , hoewel dé
Heer Brisson dezelve voor taamelyk goed aanmerkt,
is zekerlyk zeer onvolkomen, zo ten'
opzigt van de Gellalte, als van de Vagt, die
niet glad en gevlakt is, gelyk dezelve zig daar
vertoont, maar zeer ruig en éenigermaate ge-
ftreept.- Niet minder zou men kunnen twyfe-,
Je n aan de egtheid va'n de Figuur vvelke S f.g e -
rus
(*) Tab. XXIX , onder den Naam van Capreelif Mi»
ftbi, Biftmthitt.
Rüsdaar van heeft in ’t licht gegeven ( * ) , ge -1, AfdeeAj
maakt naar een Vagt, die door den Amlter- XXXII.
— „ , Hoofddamfehen
Koopman Breynius ten dien einde STUK>
gunltig verleend was, doch waar in hy aanmerkt,
dat de Tekenaar de Oogen , Tong en Agtertan-
den in de Onderkaak, uit zyn hoofd of verbeelding
heeft bygevoegd. Een egte Afbeelding,
wel is waar, van dit zelfde Dier, is door de Je-
fuiten uit China overgezonden, zynde van een
W yfje, ’t welk, zo zy aanmerken, gezegd
werdt geen Muskus te hebben; doch deeze Figuur,
zeggen z y , was in hun Huis te Peking doof
Pater I cnatiüs Sichelbarth getekend naar een
dood Dier, Jt welk hun gebragt werdt. De
Chineezen, die het Mannetje gezien hadden i
zeiden dat hetzelve niet veel daar van verlchil-
de, uitgenomen dat het grootefTanden, enee-
nigermaate Slagtanden had, gelyk die van eeir
wild Zwyn. Zy belooven de Afbeelding van
het Mannetje by de eerlte gelegenheid te zullen
overzenden. Men noemt, in China, zo
wel het Mannetje als het Wyfje Hiam Chamfu, ’t
Welk zeggen wil, de kleine welriekende Rhee ( f) .
Ook toonen die Afbeeldingen aan, dat men
het beter by een Rhee o f Hinde, dan by een Lighaansr.
halfjaarige Big kan vergelyken ; dewyl. hetGeftalte”
fehraal van L y f is en dun van Pooten. De lang-
te is, volgens den Heer Brisson, van den top
des
(*) Ephem. ISfat. Cttriof. Ann. VI. Ób£ 129.
(f) Phil. Tranfacl. Vol. XLVII pag.321. Waar uit dé
Afbeelding in 't II. Deels X. Stak van’t fiplhmdfcb Mts»
mizyn gebragt is.
JD eïl, UI Stok,