I. Afdeel. Dier in de Gebergten van Nyfa, een Stad van
X X X I X . Indie, omtrent de Ganges, gevonden werde:
Hoofd- te meer dewyl een vermaard Philofooph, genaamd
Oneficritus, dien Strabo pryft, gewag
maakt, dat by de Prafii, een zeer vermaard
Volk van Indie, Eeriboomige Paarden gevonden
werden, met Koppen als de Herten.
Volgens Thans komen de Getuigeniflen in aanmerking
haal 'van van zoc^an'gc Reizigers, die verhaalen, dat zy
de Rei ai- den Eenhoorn levendig gezien hebben. Men
®ers" heeft ’er zodanigen van vroeger en laater tyd.
C adamustus in dat gedeelte der nieuwe Wereld
, ’t welk naaft is aan de Indiën; M arcus
P aulus de Venetiaan in Tartarie; G a r c ia sa b
H orto niet ver van de Kaap der Goede Hope
in Afrika. Volgens de meeften zou dit Dier in
dat Wereldsdeel huisveften. Zeker Schryver,
genaamd L udovicus V artomanus , zegt, dat
hy te Mocha twee jonge Eenhoornen zag, die
door den KoniDg van Ethiopië, tot een gefchenk
aan den Sultan , derwaards gezonden waren.
Men hieldt dezelven in Stallen, aan de zyde
van den Tempel. De grootfte was gelyk aan
een Veulen van dertig Maanden en hadt op ’t
Voorhoofd een Hoorn van drie Ellen lang; de
andere was „niet grooter dan een Veulen van een
Jaar en zyn Hoorn hadt de langte van vier Handpalmen.
De kleur van het Dier was bruin r
het hadt een Kop als van een Hert, den Hals
kort en weinig Hairig, de Maanen ook kort,
die over de eene zyde hingen. De Pooten waren
ren fchraal en dun, met gefpleeten Hoeven, I. Afdeel.
als die van een Geit. M armol getuigt, dat X X X I X .
de Eenhoorn naar een tweejaarig Veulen zweemt, ^ J°OFD'
uitgenomen dat hy een Bokken-Baard heeft en
midden op ’t Voorhoofd een Hoorn van drie
Voeten lang, glad, wit, met geele ftreepen;
enz. Hy loopt, zegt hy,' zó fnel, dat men
hem niet kan vangen. In Ethiopië zou, volgens
het berigt van den Jefuit J. L a p o , een
Dier zyn van groote vlugheid, naar een Rhee
gelykende, doch met één Hoorn. De Portu-
geezen verzekeren ook, dat in fommigë Ryken
van Afrika Eenhoornen zyn , die in de afgei
legenfte plaatfen der Boffchen huis houden.
Ik zou hier nog veele andere Berigten kun- A n d e re
hen byvoegen, doch eenige derzelven zyn twy. ^ tulSeni#'
felagtig, en fommigen kunnen op den Rhinocerös
worden toegepaft. Ondèr allen egter komt my
aanmerkelyk voor, ’t gene zeker Heer, die
van wegen de Staaten der Vereenigdè Nederlanden
Zitting hadt in de Politieke Raad té
Loanda, in ’t Ryk van Angola, in ’t Jaar 1643
fchreef aan een Heer te Geneve. ,, Behalve
„ de Rhinoceros en Zebra wordt hier Ook de
„ Eenhoorn gevonden, dien de Afrikaanën
„ Eembe noemen en Poccabembe', van welk Dier
j, ik een Hoorn bewaar, zeer veel verfchillen-
„ lende van de genen die in Europa onder dee-
„ zen Naam uitgevent wórden. Ik houde my
„ ten uiterfte verzekerd, dat hier, hoewel zeer
,, zeldzaam, de waare Monoceros wordt gevoni
. Djski, 1X1. Stuk. E e 3 „ dCQ