I. Afdeel. Soorten in dit Geflagt heeft: L inn^eus maar
XXXVI. v y f, hier volgende.
Hoofdstuk.
( 1 ) Koe (*) met de Hoornenke gelrond, naar
Tuu'ut buiten gekromd , en ruime Keelhwdbben of
Stier." Kosfems.
Onder deeze Soort begrypt de Heer L innjEüs
zo wel de tamme als de wilde Bullen en Koei-
jen, waar van ’er in fommige Landen zyn. Ik
zal eerft van de Tamme en vervolgens, als ee-
ne Verfcheidenheid, van de Wilde fpreeken.
0nder al het Vee is ’er geen, ’t welk den
Menfch meer nuttigheid toebrengt dan de Runderen.
Een Boer zal niet nalaaten, wanneer
een Land ’er toe bekwaam i s , hetzelve daar
mede te bcflaan, indien hy ’er Oegts gelegenheid
toe heeft. Immers in de veelheid en deugd
der Melk, in de kragt en fmaak van ’t Vleefch
in de waarde van de Huid en menigte van Smeer,
overtreffen zy de Schaapen, fchoon zy geen Wol
geeven. Ondertufichen heeft men van oudsher
gezien, dat de Veehoeders, die een groote veelheid
Lands beweidden, altoos Hoorn- en Wol-
vée ondereen hielden , en zulks is in die Ge-
weflen , daar menze in Hei jen en Wildernifien
laat graazen, immer zo noodig, als in zodanige
Landflreeken, daar de Weiden zyn afgeperkt
en
(z) Bos Cornibus teretibns extrorfum cttrvatis, Palea-
ribus laxis. Syfl. Nat. VI. b. Bos. Gesn. Qjtadr. p. 25-,
Aldrov. Bifak. i j . Tab. XXXVI. J o n st . Q^uadr. Tab.
XIV. R aj. Qjtadr. 70. a ürus. C*s. Bell. Gall. VI.
Cap, 5,
V A N DE K o E I J E N .
\- .vK ||t|
en zorgvuldig worden onderhouden ; dewyl hetj. Afdeel.
‘ Schaap niet alleen veel Kruiden eet, daar de XXXVI.
Koe of Os geen fmaak in heeft, maar zelfs de H°0F0'
t T_ .. STUK.
Koft kan vinden op Landen daar Koeijen of
Osfen in geloopen hebben. Dit komt daar van
daan, dat de Koebeeften, wegens de dikte hunner
Lippen, het Gras zo kort niet affcheeren ,
als de Schaapen.
De Os dient zo wel niet als de Kemel, Ploeg-
het Paard, de Ezel en Muil-Ezel, tot het draagen trekken‘ ,
van Lallen: doch de dikte van zyn Hals, en de
breedte van zyne Schoueers; toonen genoegzaam,
dat hy in (laat is om het Juk te torfen,
en dus tot het voorttrekken van een Rytuigen
van de Ploeg. Zonderling is het, dat dit gebruik
niet algemeen z y , en dat men deeze Beesten
, in geheele Landfchappen, aan de Hoornen
doet trekken. De reden zal waarfchynlykzyn,
dat men dus het zonder Juk kan (tellen, en
hierom was men in Ierland oudtyds gewoon ,
deeze Beeflen met de Staarten aan het Rytuig
valt te binden, als wanneer ’er zelfs geen Touwen
noodig waren. Ondertufichen blykt, dat
de Os, door middel van een Juk, met veel
meer kragt kan trekken en het langer uithouden,
dan anders. Sommige beweeren, dat dit
Beeft beter tot de Ploeg zy dan het Paard, ’t
welk
(*) Men vergunne my hier het Woord Koe te gebruiken,
in plaats van Os of R und; als. zo ’t ray voorkomt, .
gevoeglyker zynde, en meer met de benaaraingen der
andere Geflagten overeenkomftig.
I, Deel. III Stuk.