I Afdeel. In Plaats van T an d en ’ welken dic Dier in ’e
* xx xx .* geheel niet heeft, is het aan de Bovenkaak
Hoofd- voorzien met Baarden» die ichuins in de On
STÜ!C' derkaak als in een Scheedefluiten, en d e l ong,
Baar' om zo te zeggen, wederzyds omvangen. De
gedaante deezer Baarden, als ook de kleur,
en derzelver Hoornagtige zelfflandigheid , is
iedereen bekend. Men weet dat zy naar een
Zeiffen volmaakt gelyken. De kleinften zitten
vooraan den Muil en agter in de Keel; dé
grootften ftaan op zyde. Men telt ’er in een
gemeene Vifch , van 50 Kwarteelen Spek , ge,
meenlyk 300 , die de langte van zes Voeten
hebben en daar boven, behalve nog 300 die
kleiner zyn, welken men Ondermaats-Baarden
noemt. De grootften zyn fomtyds wel tien of
twaalf Voeten lang, Haare plaatzing moet der,
halve digt aan elkander zyn, met de breede zy,
de buitenwaards op eene ry , in de omtrek van
den Bek, met het platte naar elkander toe,
en met de fcherpe kant, die met ruig Hair begroeid
is , om de fluiting nog volkomener te
maaken, binnenwaards. Het breede end van
deeze Baarden is, door middel van Kraakbeen ,
vaft aan de Bovenkaak of aan het Neusbeen:
het fcherpe end hangt, nevens de anderen, los
in de Bek. ’t Schynt dat de Vifch van deeze
Baarden gebruikmaakt, als van een Teems, om
het Water, dat hy met zyn Aas ingezoogen
heeft, door de Spuitgaten uit te blaazen, zonder
dat hy zyn Vpedzel verlieze,
Z o sG ,
Z orgdrager meldt, dat hy veel moeite aan-1. Afdeel.
gewend heeft om de Ingewanden der Walvis- XXXX.
fchen, en in ’tbyzonder derzelver Maag, op te 5| (!;°K° FD'
fpooren ; doch zonder vrugt: het Gedarmte, zo De j nge
dik als een Mans Arm, was hem te zeer in de wanden,
weeg (*). De Heer A nderson verhaalt, dat
de Groenlandfche Viflchers van zyne Natie
waargenomen hebben, hoe de Wal vifch een
zeer grooten dikken Darm heeft, diezy den
Hoofd-Darm noemen, en welke, volgens hun
berigt, van de öp^ning der Keel ver binnen ’t
Lighaam fchiet, doch waar van zy noch de langte,
noch de regte legging bepaalen konden.
Deeze Darm heeft zeer dikke Wanden en is zo
wyd, dat een Man ’er zonder moeite door zou
kunnen kruipen. Een ftuk daar van uit den
Vifch gehaald hebbende, yondt men ’er geen
Voedzelin, noch Vuiligheid, gelyk in de Darmen
der andere Dieren : niets was ’er in, dan een
weinig Slym, gelyk in de Maag gewoonlyk is.
Niet lang na dat de Vifch is geftorven, ryft
hy zeer in ’t Water, en dan heeft men de gewoonte
, ten einde hem zo veel te doen zakken
als tot het flenfen noodig is , een Lens aan de
zyde van de Vin in ’t Kreng te fteeken,t waar door
bet flenkt en veel Lugt looft. Hy verbeeldt
zig , dat dan deeze Darm doorgeftooken worde
, die een bewaarplaats zou zyn voor de Lugt
in de Walvifch, om hem in ’c Water te doen
ry,
(*) Groenlandfche FiJfchtrj. ’s Hage 1727. bladz. 1 17 ,
ï, dkei, 111 stml, F f 4