ï, Afdeel
XXXIV.
Hoofdstuk.
Bok.
door de Neus, maar door de Ooren, Adem haaien.
Indien zy drinken , op den eigenftcn dag
wanneer men ze gekogc heeft; dit is een teken
dat zy gezond zyn. De Ziekten taften hun fchie-
lyk aan , en ileepen ze , zonder een vaardig
Hulpmiddel, doorgaans fchielyk weg. Verfchei-
de Kwaaien hebben ze met de Schaapen gemeen
, inzonderheid , wanneer men ze in Kudden
weidt. Men moet ze niet te vogtig haten
loopen, noch in te vette Weiden; anders zyn zy
zekere Peftilentiaale Koorts onderhevig, welke,
indien men ’er geen zorg voor draagt, de ge-
heele Kudde aanfteekt , en veroorzaakt fchynt
te worden door eene verhitting in ’tBloed, hoe-
danige, in minder trap, de Geiten en Bokken na-
tuurlyk eigen is: zodanig zelfs, dat fommigen
hebben gewild,dat zy nimmer zonder Koorts zouden
zyn. De Middelen tegen die Kwaal beftaan
in eene Aderlaating, en hun te fpeenen van alle
Voedzel , tot aan den Avond. Men zondert
zulk een ziek Beeft zorgvuldig van de Kudde
af. t’Is zeker, dat zy ook de Vee-Peft krygen
kunnen , wanneer zy in een Stal met zieke Runderen
ftaan. Somtyds worden ze door een foort
van Waterzugt aangetaft; waar tegen het, zo
de Heer Bradley in zyn Almanak der Landlieden
aanmerkt , dienftig is , hun de Huid onder
de Schouder te doorbooren, waar door het Vogt
van zelf zal uitloopen; en hun niets anders te
geeven dan droog Voedzel. In de Geiten heeft
ook, na het Jongen, een opzwelling plaats en
foraï
l S
fomtyds een opdrooging der Uijeren , die men 1 . Afdeel
dan met vette Melk wryft. XXX lV.
Gemeenlyk hebben de Bokken en Géiten •,00FU‘
Hoornen , doch daar zyn ’er , van beiderley B ,
kunne, zonder Hoornen* In de kleur van ’t verfchéi-
Hair is een groote verfcheidenheid in een zelf- denhedert.
de Land , als ook in de grootte des Lighaarns ,
en in de figuur der Hoornen; doch nog ongelyk
grooter in byzondere Landeu of deelen des
Aardbodems. Immers deeze Soort van tamme
Geiten is veel algcSneener verfpreid dan die der
Schaapen. Men,vindt’er aan de Kaap, zo K ol- '
BE meldt, die bruin of roodagtig grys zyn , en
blaauwe met een zeer lange Baard; behalve de
gewoone , die weinig van de Èuropeaanfcheti
verfchillen. In Engeland heeft men Geiten,
waar van Het Ras uit Barbarie of de Indïën is gekomen.
Deeze geeven veel meer Melk dan de
Hollandfehe o f Franfebe Geiten , en hun Hair
is zo fyn , dat men het tot Stoffen verwerkt.
In dit opzigt egter, munt de Geit van An- Geiten taa
gora u it , van welke de Heer Brisson een by- AnÉ>or*'
zondere Soort gemaakt heeft, onder den Naam
van Bok met zeer lang gekruld Hair over ’t ge-
heele Lyf* Dezelve verfchilt niet, zegthy, vair
de tamme of gewoone Geit, dan in de fehoon-
heid van het Hair, ’t welk agt of negen -Duimen
lang is , fchemerwit , zo fyn en zagt als
Zyde, en van natuure gekruld. Hy haalt den
Heer T ournefort aan, die, in de Befchry ving.
van zyne Reize naar de Levant, een Afbeelding
\ ,1. P eel. llï, Stuk* L & geeft