I. Af"F.rx.
XXXVII.
Hoofdstuk.
E z e l.
ngg B e s c h r x v i n o
niet gaarn de Pooten nat maakt of bezoedelt
in de Slyk, neemende liever een anderen weg.
Het ontbreekt den Ezel niet aan bekwaamheden:
men heeft’er gezien, die door onder-
wys zelfs op Snaakeryën werden afgeregt. In
verfcheide Landen, der Zuidelyke deelen van
Europa, in Turkye en Afie, in Barbarie en elders,
wordt dit Dier van Menfchen bereeden,
gelyk anders de Paarden. Het loopt, draaft en
galopeert als dezelven, doch kan het zo lang
niet uithouden. T e zwaar belaaden zynde geeft
het zulks te kennen, door den Kop en Ooren
te laaten hangen en te veel geplaagd wordende
opent het den Bek, en haalt de Lippen zodanig
op, dat zyn Gelaat zig als befpottende enver-
agtende toont. Zyn 'Geluid of Gefchreeuw,
dat men balken noemt , verfchilt zeer veel van
het hinniken of briefchen der Paarden. De E-
zelin heeft de Stem fcherper en doordringender,
een gefneeden Ezel zeer flaauw. Zelden balken
z y , dan uit Minnedrift of Honger. De gemelde
Drift is in de Ezels een foort van razer-
n y , die hun, indien zy het Voorwerp niet bekomen
kunnen, fomtyds doet fterven. Plini-
us verzekert, dat, als men het Jong van de
Moer afzondert, dezelve door een Vuur zou
loopen om ’er weder 6y te komen, ’t Gezigt
van den Ezel is fcherp; zyn Gehoor niet min.
der en de Reuk overtreft die van veele andere
Dieren. Hy weet zynen Meefter uit een groo-
te menigte Volks te onderfcheiden.
Op
v a n d e P a a r d e n . 389
Op twee Jaaren Ouderdom is dit Dier in Raat rc afdeel.
tot de Voprtteeling: de Ezelin nog vroeger dan XXXVII.
de Ezel, en haare Geilheid maakt, dat zy zei- *j°oeD~
den voorbrengt, indien men niet door Slagen F f
haare drift beteugelt. De gewoone tyd der yoort-
togtigheid is in de Maanden Mey en Juny. teding.
Bevrugt geraakt zynde gaat aanflonds haare
drift over, e n ,in de tiende Maand heeft zy
Melk in haare Prammen. Zy werpt het Veu.
len in de twaalfde Maand,.en zeven Dagen
daarna wordt zy weder togtig, zo dat zy alle
Jaaren eens zou kunnen Jongen; doch naauw-
lyks ooit brengt zy meer dan één Jong te gelyk
voort. Als het Jong v y f of zes Maanden
oud is , kan men het van de Moer neemen, en
dit is vooral noodig, wanneer dezelve bevrugt
z y , of dat men de Melk gebruiken wil. De
•Spring-Ezel moet van de grootften en fterkften
worden uitgekoozen, ten minfte drie en niet boven
de tien Jaaren oud zynde, hcog op de Pooten
, lugtig van Kop, niet fchraal van L y f , een ,
weinig lang van Hals, kort van Staart, glad
van Hair, dat zagt op ’t aanraaken is en don-
ker-grys van kleur.
De Leeftyd van den Ezel wordt gerekend Leeftyd,
op vyf-en-twintig of dertig Jaaren. De Wyf-
jes leeven doorgaans langer dan de Mannetjes,
doch dit komt waarfchynlyk daar van daan, dat
men die meer ontziet en niet zodanig afbeult.
Zy flaapen minder dan de Paarden , en gaan
niet leggen om te flaapen, of zy moeten zeer
J .D ehi. E b 3 sf-
CL\
IIKér I
||H
l Imij