2 9 8 B e s c h r y v i n c
t. Afdeel.van den M u i le z e l , welk Dier hy door zyne
XXXVlI.regtopftaande Ooren van den Ezel onderfcheidt.
Hoofd- Het js j en Hebreen bekend geweeft onder den
STU,K* Naam van Pered of P i r d a h , zynde het Man-
Jvfti t
ezel. netje en Wyfje: de Grieken noemen het Hemïonos,
dat zo veel zegt als half-Ezel; de
Chaldeen C u d a n d . de Arabieren Bedl. De Naa-
men, welken dit Dier in de Europeaanfche Taaien
heeft, zyn van ’t Latynfch Woord M u lu s
afkomftig.
De Muilezels zyn eigentlyk halfflagtige Dieren,
voortkomende uit de vermenging van Ezel$
met Paarden. Die van een Ezel met een Mer-
ry fpruit is grooter, dan die van eëne Ezelin,
welke door een Hengft befprongen is , geboo-
ren wordt. In Spanje, alwaar men dè Muilezels
menigvuldig gebruikt, zo öm te beryden als
voor Rytuigen te fpannen, zyn geheele Stöete-
ryën van deeze Dieren , en men is ’er niet minder
keurig in het uitkiezen van Ezels om de
Merriën te befpringen, als in Vrankryk omtrent
de Spring-Hengften. Auvergne, egtèr,
Pöitou en andere Provintiën van Vrankryk, le-
> veren ook een menigte van Muilezels uit. Men
vindt ’er menigvuldig in China en andere Oos-
terfche Landen; doch in de Noordelyke deelen
van Europa zyn zy zeldzaam.
Éigen- Deeze Dieren hebben de kragten der Paarden
fchappen. en je hardheid der Ezelen, zo dat menze tot
allerley zwaar Werk kan gebruiken: doch zy
zyn veelal zeer koppig en kwaadaartig ook
dikdikwils
fchrikagtig; zo dat het met fommigen i. Afdeel
niet veilig is om te gaan. De Muilezels zyn, XXXVII
in dit opzigt, gevaarlyker dan de Muilezelin- S^ C° FD*
nen, die meeflal onder den Man gebruikt wor-
den. Z y hebben een Perk geheugen en zyn ezel.
zeer fyn van Reuk. In geftalte verfchillen zy
weinig van de Paarden, dan door de kortheid
der Maanen, en door de Kwaft aan ’t end van
de Staart: ook is hun Geluid Verfchillende, en
zy hebben een Kruis op de Rug , als de Ezels.
’t l s doorgaans van half Maart tot halfjuny, Voort-
dat men de Merriën door den Ezel befpringen teelin§’
laat, op dat de Muilezels ter wereld komen mogen
in een tyd van ’t Jaar, wanneer ’er overvloed
is van Gras. Agt dagen, voor dat de
Merry befprongen wordt, laat men haar ruften
van den Arbeid, geevende haar dagelyks eenig
Voeder. Voorts moet even ’t zelfde in agt genomen
worden, als omtrent de Paardenteelt:
met dit verfchil, dat de Merriën, die door een
Ezel befprongen zyn , een geheel Jaar loopen *
en dat zy haar Veulen niet langer dan zes Maanden
zoogen kunnen, wegens de Pyn o f Smer-
te , welke z y , na dien tyd, aan haare Uijers
hebben. De Spring-Ezels worden, op het zien
van de Merry, zo doldriftig, dat menze altoos
gemuilband houden moet, op dat zy den Stai-
knegt, die ze naar de Merry brengt, deBëenen
niet aan ftukken mogen flaan.
Men plagt zig te verbeelden, dat een Muilezel
met eene Muilezelin niet kon voortteelen;
1. P eel, JU Stuk. dé