XXXIX.
HOOFDSTUK.
*t Gevoelen
det
Heden-
daagfchen.
„ den” . Ook vindt men aangemerkt, dat ee-
nige Engelfchen, die op de Jagt waren om-
ftféeks Kaap Verde, een Dier fchooten en met
zig op ’t Schip bragten, ’ t welk maar eenen
Hoorn hadt, gelykende meert van allen naar een
Paard. De Hoorn was drie en een half Voet
lang, en hadt zeven Duimen omtreks in zyne
groptfte dikte.
Niettegenrtaande alle die Getuigeniiïen, wordt
hedendaags van de Geleerden in ’t algemeen erkend,
dat die Hoornen, welken men Eenhoorns-
Hoornen noemt, niet vaneenLand-Dier, maar
van den gemelden Zee-Vifch zyn. Dit egter,
is alles, wat men daaromtrent met zekerheid
kan valt ftellen: want indien de betekenis van
’ t Woord E enhoorn in de letterlyke zin genomen
wordt, zo is niemand in ftaat om te ontkennen,
dat ’er onder de Viervoetige Dieren
Ecnboornen zyn. Men vindt (merkt de Heer
1’Advocat in zyn Brief over den Rhinoceros
aan) in Ethiopië en in de Indiën verfcheide foor-
ten van Dieren die maar één Hoorn hebben,
fommigen op de Neus, anderen op ’t Voorhoofd,
anderen op de Kop; gelyk Stieren, E-
zels, Rheen, Damherten, Geiten, enz. Volgens
T ulpiüs is de. tegeDgiftige kragt van de
Ouden niet toegefchreeven aan den Eenhoorns,
maar aan den Woud-Ezels Hoorn. Het zou dan
te onderzoeken ftaan , of men weezentlyk een
Geflagt van Gehoornde Ezels vond. Doch hier
vervalt men in niet minder onzekerheid.
\ i s
’t Is ondertuflchen zonderling , dat dit denk- ïj appeél.
beeld van een Eenhoornig Paard zodanig door- XAXIX.
gedrongen zy in alle de Wereldsdeelen. De Hoofd-
Chineezen hebben ’er veel mede op; de Afri-, ‘ " ' Ophel- kaanen verzekeren dat het in hunne Woertynen d e ring .
z y ; de Amerikaanen in hunne Boflchen. Zou
men niet mogen denken, of de vlugheid en wilde
aart van dergelyk een Schepzel deeze Men-
fchen, veelal bygeloovig, had kunnen doen
zien ’t gene zy by naauwkeurig onderzoek anders
zouden bevonden hebben. Zy hebben
mooglyk een Tweehoomig Dier, van verre,
aangezien voor den Eenhoorn. Immers dus was
het Geval met het Dier, ’t welk hier voor op
Plaat X X V I , bladz. 267, wordt vertoond.
’t Gèbeurde, naamelyk, in den Jaare 1 7 5 5 , Z e k e r
dat een Ooftindiich Schip, voor de Kamer Enk-
huifen 5t huis komende, door Tegenwind en dat naar d e a
donkere Lugt agter Madagaskar, aan de Ooft-Ee,nh,uori1 0 0 0 ' g e le ek .
Kuft van Afrika, in een Kreek of Rivier verviel
, daar het vaft raakte en eenigen tyd moert
blyven leggen, eer het door hoog Water weder
vlot wierd. Middelerwyl begaf zig het Volk
aan Land, en vernam eenige Herten, vanwei-
ken ’er twee gefchooten werden. De Kapitein
hun, twee dagen daar na , weder uitzendende,
om Voorraad op te doen, vonden zy niets meer,
dewyl de Beeften voor ’t gevaar, zo ’t feheen ;
gevlugt waren. Derhalve trokken zy dieper
Landwaards in, en zagen toen weder eenige
Herten , weidende in een groote V aley, die met
x. deei. i i i , Stuk. . E e 4 Gras