I. Afdeel, het maakzel van de Hoornen deezer Beeftcn,
XXXIII. gelyk in die van ’t Hert?
Deeze Hoornen zyn, wanneer ze in ’tVoor-
Rendier. ^aal' u>tkomen, week als Lil, en, even gelyk
het Lyf van het Beeft, met Huid en Hair bekleed.
Zy groeijen aan de Toppen uit, gelyk
die der Herten , alwaar zy zeer gevoelig zyn,
kunnende het Beeft daar geen aanraaken ver-
draagen. In de Herfft, als zy hard geworden
zyn, nog voor den Bronstyd, raaken zy de
Huid kwyt; en het Rendier werpt de Hoornen
af, zo dra de Bronstyd over is, tegen ’t end
van November. Het Wyfje houdt haare Hoornen
tot aan den Kalftyd, maar, onvrugtbaar
zynde, verheft zy dezelven in de Winter; ’t
welk aan de Laplanders tot een kenteken ftrekt.
De gefneeden Rendieren werpen hunne Hoornen
zelden af voor het negende Jaar, doch
hoe gezonder zy zyn hoe vroeger en hoe zwakker
hoe laater. In deezen zin moet het ver-
ftaan worden, dat de gefneeden Rendieren hunne
Hoornen niet verliezen; gelyk fommigen
verzekeren.
Inw e n d ig e By de Ontleeding, welke S t e n o , in ’t Jaar
d ed en . 3:672, te Koppenhagen deedt van twee jonge
Rendieren, vondt hy, in het Mannetje, het
Darmfcheil drie of vier Vingeren dik, en aan
hetzelve zeventien groote Klieren, fommigen
zeer langwerpig, anderen gelyk een Boon. De
Nieren waren van een zeer tedere zelfftandig-
heid; de Milt een vierendeel van een Elle lang
en
en drie zeftienden breed. Aan den omtrek van f, Afdeel.
het Net zaten twee Waterblaasjes, het eene van XXX*q *
grootte als een Hoenderen- het andere als een STÜK>
Duiven-Ey: welke Blaasjes eenige ongefteld- Rendier.
heid fcheenen aan te duiden; want men vondt
’er dergelyken in het Wyfjes Rendier, welks
Onderbuik bovendien met eenige Ettergezwellen
was bezet, en naby het Bekken geheel rottig.
In de Herfehen was de Adervlegt veel
grooter, en de witte plaatjes van het Agterbrein
hadden meer dikte dan in de Beer. De uitwendige
Kwylbuis liep naar den benedenften hoek van
de Kaak, gelyk in een Kalf. Tufïchen den
Wortel van de Tong en de Epiglottis werdt
eene ruimte gevonden van twee Vingeren breed,
afgefcheiden door eene Vliezige zelfftandigheid.
Men zag, aan de Amandelen, negen kleine
Gaatjes op eene regte lyn geplaatft, waar by
zig aan den buitenkant anderen voegden, gelyk
aan die van de Longen der Vogelen, ’t Is bekend
dat het Rendier, zo wel als de Herten,
geen Galblaas heeft.
Ongemeen groot is de nuttigheid die de Lap- K aa s van
landers hebben van de tamme Rendieren.
Herder brengt z e , tweemaal ’s daags, naar de ren .
Hut, alwaar men de Wyfjes melkt, die t’elkens
omtrent een Pond Melk uitleveren, welke
wat dunner dan Koeije-Melk fchynt te zyn,
maar kragtiger is en van eene Smeeragtige Smaak.
Die Melk, in een Ketel gewarmd zynde, doet
men ftremmen, door middel van Stremzel uit
I Deei. III Stvk. Kal