IV. flampt en op het Hoofd A geftrooid , dat On-- t?T^17 ffT - ■ ■ ■
xiv. * gediert doen flerven. Tegen de Schurft en der*
H oofd* gelyke Huidkwaalen wordt hetzelve, met A-
s tu k * Zyn gemeDgd en opgelegd zynde, niet ondien?
Dne-wyvir^g geacht. Inwendig zynze zeer gevaarlyk en
van eene fchroeijende verflikkende hoedanigheid.
Voorts heeft dit Kruid , dat een EIIq
hoog groeit , met blaauwe Bloemen, geen gebruik..
J
In deeze Soort is de agter uitfleekende Hoprn
van ’ t Honigbakje, gemeenlyk de Spoor ge*-
naamd, zeer kort en ftomp en de Kwabben
der Bladen zyn driedeelig; doch eene Verfcheidenheid
van ’t zelve komt voor met wit geaderde
Bladen , die in zevenen gedeeld zyn , met
fpitfe Slippen'en deeze heeft de Spoor zo lang
als het Bloemfleeltje.
i A c o n i t ü ;M. Monnikskappen. I
Het bovenfte Bloemblad, is in dit Geflagt
Kapswyze gewelfd , waar. van het den naam
voert. Het heeft de Bloem-pok vyfbladig zonder
Kelk en twee gedeelde omgekromde Ho-
nigbakjes. De Vrugt beftaat uit drie Haauwtjes
in de drie eerfle, en uit v y f in de vier laatfte
Soorten.
( i ) Monnikskappen met gepalmde veeldeelige
ruige Bladen. .
In
( i) Acmtum Fol. palmatis multlgdis villofis. Syft. Nat.
J.
Or.it um
Lytoïïo- .
«urn,
Wolfsdood.
In de Boven zyn deeze Monnikskappen met IV.
geele Bloemen, die op de koude Gebergten van AFxiv?U
Europa haare natuurlyke Groeiplaats hebben , Hoofd-
als een Bloemplant niet onbekend. Z y hebbenSTUK-
de Bladen ' övereenkomftig met. de Gemeene
blaauwe, wat de . Schildvormige gedaante betre
ft, doch veel breeder en niet tot aan den
Steel toe ingefneeden, drie o f vyfkwabhig en
eenigermaate Haairig , met de Kwabben, fpits
en ZaagswyZe getand.- De Bloem heeft een
lange naauwe Helm pf Kap, aan ,dcn t0P et?ö
weinig verbreedende en, Wollige Vleugels, het
Onderftuk Lepelachtig hol : beftaande dus uit
v y f Blaadjes. Hier door maakt dezelve natuur-
lyk de figuur mit van zekere Mutlen , die in
de Noordelyke Landen veel gedragen worden
van het Scheepsvolk: maar het bovenfte Blaadje
alleen vertoont zig als een Laplandfche Schoen.
De Kleur; belangende , die is by alle Autheu-
ren bruinachtig o f Oker-geel, genoemd; doch
in Lapland , alwaar dit Kruid pp de Gebergten
overvloedig groeide , was dezelve niet anders
XII. Gen. 3 71« Peg. XIII. p. 419- Acon. Fol. pel-
tatis multifidis Sec H. Ciiff. 213. R- Lugdb. 432. GOUAM
Monsp. 259. GER. Pro'J, 391. KRAM Aufir. i j j . HALL*
Helv. 312. Fl. Lapp. Suec. &c. Aconitum Lycoóï. luteum.
C. B. Pin. 183. EEsL. Eyß. jEß. z%- f. z. Aconitum fgr-
cundum. C am. Epii, 827. Aconitum luteum Ponticum,
LOB. Ie. 677. Acon. Lycoól. lutetim majus. DoD. Pempt,
439. TOURNE. ' Inft. Tab. 240.