486 Ï W E E M A G T I C E K R U I D E N .
IV. ( i) Gesneria met Lancetvormige Zaagtandi-
A fd e e l . g e ongeßeclde Bladen, de Blosmfieelen Tak-
H oofd» hig veelbloemig•
STUK. _
j. C 2) Gesneria met Lancetvormig - Eyronde
Zaagtandige by na gefieelde , aan ’f end
Laage.’ getropte Bladen , de Bloemfteelen driebloeu;.
ïïzze. Acaahs. o ’ £orïêr dan het Blad.
Ongcftengde.
(3^ Gesneria met Eyrond - Lancetvormige ge-
ni- kartelde ruige Bladen, de Bloemfteelen zy~
wollige. * delingr t zeer läng en Tuildraagende.
Het verfchil deezer Soorten blykt nagenoeg
uit de bepaalingen en bynaamen. De eerfte is
geftengd; de tweede heeft de Takken als tegen
de Rotfen aangedrukt, met aan ’t end getropte
Bladen: van de derde, welke den Heer Jac-
q u i n aan de Zeekusten des Eilands Kuba
voorkwam, getuigt hy, dat het een Heefterige
Plant is , met opftaande Stengen van twee,
drie
(1) Gesneria Fol. Lanceolatis ferratis fesfilibus Scc. Syß.
Nau XII. Oen. 749. p- 409. &W XIII. p. 463. Gesneria hu-
milis Fl. flavescente. P l u m . Gen.f 27. U. 133. f. 2. Digitalis
foliooblongoferrato, S l o a n . Jam, 6 0 . Hiß. I. p. 162. T. 104.
f. 2.
(2) Gesneria Fol. Lanceolato - ovatis ferratis Sec, Am. Ac ad.
V. p, 400. Gesneria Rupeftris indivifa &c. B r o w n . Jam.
2 6 2 . Rapunculo affinis anomala Vascultfeia & c . S l o a n , uts.
T. 102. f. i.
(3) Gesneria Fol. ovato - Lanceolatis crenatis &c. H. Cliff.
31 s. jACt^- Amer. 179. Gesneria erecta Fol. Lanc. rug. hir-
lutis Stc. B r o w n , Jam. a.61. Gesneria amplo Digitalis folio
tomemofo. Plum, Gen, 27. Ie, 134.
drie of vier Voeten hoogte, die rond zyn. zei-
den Takkig , broofch , verfcheidene uit een xv.
zelfden Wortel. De Bladen zyn op de Rug Wol- Hoofd«
lig, van boven ruuw , geaderd , Lymerig en
ftinkende , vyf Duimen lang. Uit de Oxelen^ erma»
komen gemeene Bloemfteelen voort, vanonge-
vaar een half Voet , aan ’t end een Tuil draa-
gcnde van tien Bloemen, die Lymerig, Hinkende
, niet fraay, van buiten vuil groen, van binnen
paarfchachtig zyn. Het is een Eyronde Pyp,
die aan ft end zig Trechterachtig uitbreidt, in
vyven gedeeld, met ftompe Slippen, waar van
de twee bovenften hol en opftaande , de drie
onderften vlak zyn. Van de Meeldraadjes zyn
twee langer , twee korter: het Zaadhuisje was
platrondachtig, met den Kelk gekroond, en bevatte
een menigte Zaadjes, zo fyn als Zaagzel,
Meest vondt hy dit Gewas met zyne Wortelen
in de Spleeten der Rotfen ingeboord. Die
van Plu m i er hadt de Bladen breeder en kon
derhalve een Verfcheidenheid van deeze zyn.
A n t i r r h i n u m . Leeuwebek.
De Kenmerken van dit Geflagt zyn, behalve
den vyfbladigen Keik, eene Bloem, welke meer
of min de figuur van een Leeuwen - Smoel of
altoos iets Bekkigs heeft, en in de meefieSoorten
een nederwaards uicfteekendeSpoor,die voor
Honigbakje verftrekt: als ook een tweehokkig
Zaadhuisje.
De figuur der Bloem onderfcheidt dan voor-
Hh 4 naa-
11. Deel. IX. Stob.