tv.
Afd e e l .
XVI.
H oofds
tu k .
iv .
Jtfyagrum
Iiispi.r.itum.
Spaanfch,
V.
jPerfolia•
tum.
Dooibla-
&g‘
(4) Vlafcbdotter met effene byna ronde Haam-
tjes en Lierachtige Bladen.
Van deeze drie gelykt de eerde, uit de Levant
afkomltig, veel naar de voorgaande,maar
is een jaarlyks Kruid: de tweede groeit in de
Zuidelyke deelen van Europa zegt L in k m us ;
de laatfte in Spanje. Deeze verfchilt van de drie
voorigen aanmerkelyk in geftalte. Z y heefc eene
ruuw Haairige Steng en getande gedeelde langwerpige
Bladen. De Bloemen komen aan lange
Roedswyze Trosfen voort, en daar op volgen
Rolronde effene Haauwtjes, bedaande uit een
langwerpig gedeeld Lighaam, daar een Eyrond
Haauwtje op z it , naauw van Hals, met het on-
derde Leedje tweehokkig ledig , het hovende
eenzaadig. De Bloemen zyn geel.
(5) Vlafchdotter met Jlomp Hartvormige, by-
na ongefieelde Haauwtjes en de Steng om•
vattende Bladen*
In de Koornlanden der .Zuidelyke deelen van
Vrankryk, en van Switzerland, groeit deeze,
die de Haauwtjes wel driehokkig maar eenzaadig
he e ft, in het middelde hokje alleen Zaaddraa
(4) Myagrum Siliculis Izvibus fubtorofis &c. Sinapi Hisp.
minus Raphani folio. TOURNï. Infl., 117.
(5) Myagrum Siliculis obcordatis fubfesfilibus &c. GOUAN
Momp. 3ii°. H. Ups. is*. Cliff-. n S . R. Lugdb. 330. Myfl-
prum monofpermum latifolium. C. B. Pin. iop. Prodr. $1*
T . 51. Moris. tiifh II. p. 167. S, 3. T .ïi» f. antepenult.
draagende. Haar gedaante is als een omgekeer- IV.
de Pieramied, met een klein Puntje boven.uk-
Üeekende. De Bladen gelyken veel naar die der Hoofd-
Suikerey; de hoogte is fomtyds meer daneenSTUK*
Elle. Het heeft kleine geele Bloempjes.
( 6) Vlafchdotter met Jlomp Ey ronde gejleelde
eenzaadige Haauwtjes* /ativum.
Tam.
Naar deeze Soort heeft het Geflagt.den naam.
Zy is , zo wel als de voorgaande en volgende,
een Jaarlykfch Zaay-Gewas. datmen in ’t Franfch,
als ook in Vlaanderen , Cameline noemt, in ’ t
Engelfch Gold ofpleafure, en in ’t Hoogduitfch
Dotter, Lein- o f Vlafchdotter. Het komt in ver-
fcheide deelen van Europa van ze lf voort in de
Bouwlanden , en is onder ’t Vlafch niet oDge-
meen, wordende op fommige plaatfen, gelykin
’ t Overysfelfche, in Zeelanden het Luikfe, als
ook in Lotharingen , veel gezaaid wegens ’t
Zaad, daar men Olie uit perst of flaat.
L i n NjEös onderfcheidt het Tamme van het
Wilde, doch H a l l e r niet, offchoon het eer-
fte de Zaadhuisjes meer gezwollen heeft. De
Steng, zegt deeze, met het L o o f, is door ruigte
(6) Myagrum Siliculis obovat's peduflculatis monofperm's.
Gort. Belg. igi. Fl. Suec. 541, 564. Kram. Aujlr. \%j.
GouAN Monsp. 311. Myagrum fylveftre & (ativum. C. 8.
Pin. 109. Carnelina f. Myagtion. Dod. Pempt. s i 2- A'yslbn
Pol. Auriculatis glabris, ptofunde dentatis. Hall. Helv. 337.
Myagrum foetidum. C. B. Pin. 109. LiND. Alfat. 94. T. 1.
P p 3