AfS I el L ! * NjEüs het menig vHdig, doch nergens
xiil ' andcrs in ’t Sweedfche Gebied. Jn Swiczerland
Hoofd, kwam het den Heer H a l l e r ook voor op
Ktiwy. aager GeberSten* C l u s i ü s die het onder
*%*• den naam van Derde Gamanderlyn afbeeldt ,
Ipreekt ’er das van.
„Voor t s komt een andere fraaije Sooft voor,
4> die voortkruipt met Takjes van een Span
a laog , bruinrood van Kleur, hard, Houtig,
j , met Bladen ongeregeld daar om heen, w e i
„ ke naar het L o o f der echte Gamanderlyn
„ gelyken , maar een weinig kleiner zyn en
„ van onderen grys , van Smaak zeer famen*
trekkende en opdroogende. De Bloemen ko-
>, men enkeld voort op lange Steelen; zynde
j, wit van Kleur en beftaande uit agt o f ne-
3» gen Blaadjes, van grootte omtrent als die
*f der Wyfjes Ciftus, en veel Meeldraadjes in
„ t midden hebbende, Reukeloos, op welken
„ ruige^ Zaadhoofdjes volgen , byna als die
j, van ’t Goudbloemig Nagelkruid. De Wor-
„ tel is harden Houtig 5 her- en derwaars
j , Itrekkende, met eenige zwartachtige Veze»
33 len. Ook fchieten fomtyds de langs den
>, Grond verfpreide Takken Wortels« des mea
„ er geheele Plekken mede bedekt ziet. G es-
33 nerus noemt di t , zo ik meen , naar fom-
,, miger gevoelen Herba Cervi, enSiMLERu s ,
5’ | z yQ benoog over de Alpen, H irtsmrtz,
t, als ook Alpïfche Gamanderlyn»”
C o M A E r Ki Waterbezie. IV. Afdeel;
, , , __ XIII.
Van dit Geilagt zyn de byzondere Kenmer- Hoofd-
ken, epn tiendeelige Kelk metvyf Bloemblaad-sTUK.
je s , kleiner dan de K e lk , en de Stoel der Zaa-
den Eyrond, blyvende, Spongieus.
De eenigftc Soort ( i ) , zeer bekend onder 1*
den naam van Rood Moeras - Fyfblad , voert paiajw^
hier den Griekfchen naam Comarum, voor Tra* B'ood'
gum gebruikt geweest , niet oneigen; dewyl
het Kruid een Vrugt heeft als een drooge Aardbezie.
Ik noem het derhalve , aangezien dit
Kruid in ftilftaande Wateren en vogtige Landsdouwen
, zo hier als elders door geheel Europa,
zelfs in Provence , in Lapland en in Rusland,
voorkomt, Wdterbezie.
Het heeft de gedaante byna van het Gemee-
ne Vyfvingerkruid, doch de Wortel verfchilt
z e e r , als beftaande, gel yk die der meefte W a terplanten
, uit de enkele Steng, welke Vezelen
fehlet in den Slykerigen o f Zandigen
Grond. De opftaande Steng is fomtyds een
Voet , ook wel een Elle hoog , gebladerd,
ruig-
(i) Comarum. Syß. Nat. XII. Gen. 6js. p. 353* Vtg.
XIII. p 3 99. Gort. Belg. 147. Gfr. P tov. 47z. Ft. Lapp.
214. Ft. Suec. 422, 463. R. Lugdb. 276. HALL. Helv. 337.
CMoquefol. paluftre rubrum. C. B. Pin. 32j . LOB. Ic. 691.
Quinquefolium quartum. Don. Ptmpt. 117. ß, Pentaph.
paluftre rubrum crasfis & viüofis foiiis &c. PLUK» T. 212«
f. 2. RAJ. Hiß. 111. p. 3