Afdeel lmis]'e* ; de aZterf te TaniJes dsr Maden
xiv.” * Borftelachtig.
Hoofdstuk.
Deeze Soort zou de Melochia van A l p i n u s
Ee*wy. zyn; een Kruid dat in zo veel gebruik by de
Egyptenaaren was, , als by ons de Spinagie ,
wordende van hun op dergelyke manier gegeten,
en wegens den Lymerigen Smaak bemind,
onder de Geregcen. Het Zaad was van zulk
eené verzagtende natuur, als dat van Heemft.
Hy befchryft het Kruid als naar Majer zeer ge-
lykende, doch met langer fmaller en fpitfer
Bladen, de Bloemen klein, Saffraankleurig en
Zaadjes, naby komende aan die der Nigelle,
in zekere fcbeeve Hoorntjes beOooten, dié
geel geltreept zyn, volgens V b s n n g i u s ,
door wien aangemerkt wordt, dat de Bladen,
aan t begin der zyden , een Hoornswys’ by-
hangzeltje hadden, uitloopende in een dun
paarfch gekruld Draadje, en dat het gezegde
Kruid tot de hoogte van een Elle groeide Het
is zeer gemeen in de Moestuinen yan Egypte
alwaar het aangdeweekt wordt, zo Fous ! '
k a o h l verhaalt, o f Jaarlyks gezaaid, komen*
de ook van ze lf voort op vogtige Vlakten f f )
R a uw o l f vondt het, voor tweehonderd
Jaaren , in de Tuinen by Aleppo, als ook in
.de Koornvelden by de Stad Ana, aan den Eu-
phraat. Hy tekent aan , dat de Jooden de gekookte
Bladen met Vleefch aten; weshalve het,
zo hy oordeelde, Joodfch Moeskruid van Avi- 1VJ
. cejsna geheten werdt.
Misfchien is deeze Soort afkomftig uit Oost- Hoofp-
mdie; want, volgens den Hoogleeraar ƒ. B ü r - stuk.
m a n n ü s , zou het de Wilde Ganja zyn o fn^ onj ’ j
Ganja XJtan van R u m p h iu s ( * ) , die als een pL^
Onkruid groeit op de Ambonfe Eilanden, hoe- Fis-
wel het’er by gebrek, o f van ’t geringfte Volk,
ook wel tot Moes gebruikt wordt. De Afbeelding
, nogthans , welke die daar van g e e ft , is
zeer gebrekkelyk, als geüooten Bloempjes voor-
ftellende , in plaats van de Zaadhuisjes , die
by A l p i Nü s ook niet wel vertoond zyn.LiN«
njEus noemtze Spoelvormig , vyfhokkig, ge-
fieufd, byna vyftandig of fcomp: misfchien om
dat aan fommigen de Tandjes afgebroken waren.
Vo’gens R u m p h i u s zyn het vyfkantige
Huisjes o f Haauwtjes, een Nagel van een Vinger
lang, naar de Zaadhuisjes van Sefamum ge-
lykende, doch kleinder; aan de kanten fcherp,
van boven wat open, in v y f Spitfen verdeeld,
eerst bruin, naderhand Aardverwig, bevattende
een Zandig ros Zaad. Dit komt volmaakt overeen
met de Takjes, welken ik van deeze Soort
uit Oostindie ontvangen heb, waar van één in
Fig. i , op Pl L IV . is afgebeeld. In oude Bladen
ontbreeken de Baardjes meest, volgens hem,
en dit heb ik ook hier bevonden.
O )
(*) Ganja agreftls. Rumph. Amb. V. p. ai£» T. 7*« f*8»
Surm■ Index alt. Herb. Ambmenfis.