IV. Het bloeit in April, volgens den Heer C lay-
AFJ f L*T °N , die het daar te lande heeft waargenomen.
stuk? 5 O r o b a n c h e . Leeuwftaart.
Scbuüzaa- j n Qepagt j j atj wegens de gefcalte,wel
den naam van Leeuwfiaart voeren mag, is ook
de Kelk tweebladig, maar de Bloem Smoelachtig
, met een Klier onder het Vrugtbeginzel: het
Zaadhuisje even als in ’t voorgaande. Het bevat
de agt volgende Soorten.
i. ( i ) Leeuwftaart met een geheel enkelde glad-
Ortbantèe gteng m uitfteekende Meeldraadjes.
Glad.
n. " (a) Leeuwftaart met een geheel enkelde ruig-
Giwt’ achtige Steng; de Meeldraadjes naauwlyks
uitßeekende,
Deeze beide Soorten komen in ons Werelds-
deel , doch de eerfte meer in de Zuidelyke
Landen, gelyk Languedoken Provence,of ook
in Switzerland, de andere vry algemeen voor.
De eze, die ook in onze Nederlanden valt, groeit
in
( i ) Orttanehe Caule Umplidsfimo laevl , St'.m. exfertis.
&fß- Nat. XII. Gen. 779. p. 422. Veg. XIII. p. 479. GOUAN
Monsp. 308, Orobanche majore Flore. C. B. Pin. 88. Ma*
Bis. Hiß. III. S. j i . T. 16. f. 2. Oiob. magna purpurea
Monlpesfulana. ]. B. Hiß. II. p. 782.
(*) Orobanche Caule fimpl. pubejcente , Stamin. fubexfèr*
tis. LOF.ïl.. It. i s i . Orob. Caule fimplicisfimo. H. QUff. 311.
R. Lugih. 299« Gouan Momp. 308. Ger. Prov. 288. Oro*
banche m3jor Garyophyllum olens. C. B. Pin. 87. Ka l l .
Helv. 610. Dou, Pmpt. s$Zt Rapum Genifls, Lob, lt. II. p. 89.
ïn de Zaaylanden op de Wortels vanverfchei- IV.
de Gewasfen, doch meest op die van de Brem,
en hierom wordt zy ’er Bremraap geheten , zo Hoofd-
L o is e l aantekent. Deze manier vap GroeijingtTUK*
is door hem en anderen in Plaat » vertoond. L in- jpermicin ■
NjEUs ze gt , dat zy op de Asters en drooge
Velden van Europa, inzonderheid, een Bywas
is van de Vlinderbloemige Planten. Ook wil
men, dat de Griekfche naam, Orobanche, daar
van afkomllig zou z y n, dat ’er de Orobus en
andere Haauwvrugten door verworgd worden;
weshalve deDuitfchers het Gewas Erven • Wur-
ger noemen, de Engelfchen Strangleweede. Anders
heet het in ’t Hoogduitfch Sommerwurtz,
in ’ t Engelfeh Broomrape , in ’t Italiaan fch Coda
di Lion , dat is Leeuweftaart. De Hongaaren
noemen hetzelve Miskaars,z o C lusius aan-
tekent.
Zo wel de Geftalte van de een als van de
andere heeft dit Plantje, 't welk in de eerfte Soort
voorkomt met een-blaauwe , in de andere met
een witachtige Steng , van een Voet o f meer
hoogte, die onder uitloopt in een dikken Knobbel,,
byna als een Raap, zittende daar mede op
de Wortels van andere Planten o f Boomen.
De Steng is boyen bezet met Bloemen van eene
Smoelachtige figuur, in de eerfte Soort paarfch
o f Violet; doch in deeze alwaar zy naar Anjelieren
ruiken, bleek, fomtyds witachtig en ook
Goud of Saffraangeel, volgens Scheuchzer.
Op de Wortels der Olmen, in de Koninglyke
Tuin