M T w i N T I GMANNIC2 KRUIDEN.
IV.
A fd e e l ,
XIII.
H oofd»
s tu k .
Vyfwyvige.
XVII.
JMtefembry-
cntbemma
Uncinatum.
tHaakig.
xvirr.
Spinofum.
Gedoomd.
XIX.
''pjberofuns•
<3eknob*
beid.
purper Z y gaan niet dan met heeteZonnefchyn,
°p k midden van den Da g , open, en fluiten
zig wel haast wederom : doende zulks eenige
Dagen na malkander. De Stengetjes hebben on-
derfteuning noodig o f zakken naar den Grond.
0 ?J Middagbloem dat de Leedjes der. Stengen
uit hopende heeft in Samengegroeide
gefpitjie , gejiippelde, van onderen getande
Bladen.
( i 8) Middagbloem met Spilrond- driekantige
gejiippelde onderfcheidene Bladen m getakte
Doornen.
(19) Middagbloem met Ëlsvotmige gelepelde
onderfcheidene Bladenaan de tippen uit-
gebreid, en een knobbeligen Wortel.
Deeze drie zyn uit haare bepaalingen genoegzaam
kenbaar. Van de Doorntjes, aan’t end der
•oiadeii zo zigtbaar, openbaart zig niets in de
aan-
Caullnis terminatis &c
f f - & R- Lu' dh- N' IÖ- Febr. Hdmjl. i48. Mcfembr."
peifohatum. Dim,. EUh. f. 33* , 2*0. Ficoides | | &c>
Bradl. Suec. T. 26, 27 & 46. BURM. Afr. T. 26. f. j .
f f l f iefcmhr' FoL tcret‘ ' triquetris puncèatis diftinétis &c
D,LL#F ^ V “f ' N' 5‘ Mes* tr;acanthis;
T- ’ * 2 Fic* Afiica'na aculeis Iongisfimis &c. nZTzti™'I7°J‘P' 3IÖ‘ Bbadl* T- 39‘FAsa»
Fo!' Subulatis Papillolïs diftinais H.
dicelt ; S r f 4- FABa- •** **• Frur. Ra- diee mgenu tubetofd. Dil l . Eltb, f. 264.
I C O S A N Ö R I A . I J
aangehaalde Afbeelding van den Hoogleeraar IV.
J. B o r m a n n d s , op de eerde Soort, die
lomtyds twe e -, fomtyds driedoornig voor- Hoofd-
komt , volgens D i l l e n i ü s , De andereSTUK*
heeft zeer lange Doornen , by elkander getropt
uitgroeijende tusfchen de Blaadjes , die rond,
kort en driekantig zyn. De laatfte is dui-
delyk onderfcheiden door haaren grooten knobbeligen
W or te l, niet zelden zo groot als eens
Menfchen Hoofd en nogthans in weinig Aarde
groeijende. Z y zyn alle drie Heefterachtig en
komen vo o r , in de Europifche Kruidhoven.
(20) Middagbloem met byna Draadachtige, xx.
gladde, onderfcheidene Bladen, langer dan
de Leedjes; en leggende Stengen.
t, T~\ , , ~ Dunbladig.
By D i l l e n i ü s heet deeze te regt Dun•
lladig Middagbloem, Z y heeft leggende Stengetjes
, die door den tyd Houtig worden, met
zeer gladde, vry lange, dunne Blaadjes, die
dikwils omgeboogen zyn. Op ’ t end der Stengetjes
komen opftaande Steeltjes, met een zeer
fchoojje After-Bloem, die bleekrood is , doch
door de Zonnefchyn als Goudkleurig van binnen
wordt, openende zig verfcheide Dagen na malkander.
(2 1 )
(zo) Mtftmbryamhmum Fol. Snbfilifotmibus glabris dis-
tinÖis &c. H. Cliff. Ups. R. Lugib- N. 26. FABR, Helmfl.
34*. Mefembr. tenuifolium prociimbens &c. Dil L. Elth.
i . 2s6. Ficoides Capenüs &c. Bradl. Suee. I. p. 1), T. 9.
MORIS. Hifi. III. p> 507. S. 12. T. 8. f. 6.