ÏV. Switzerland komt het dikwils Voor in de Berg*
Bosfchen.
Hoofd* Het heeft vierkante, harde Stengen, van drie
s t u k . Voeten hoogte, met rimpelige,donker groene,
juootzaa gladde Bladen , uit wier Öxelen Bloemtak
j es voortkomen , met lange Aairen, yl gekranst,
van bleekgeele.Bloemen, het Pypje en
de Meeldraadjes roodachtig. De Reuk is flaau*
wer dan die van ’t volgende , de Smaak bitter.
Het heeft een openende en tevens famentrek-
kende kragt, en zou derhalve,in Aftrekzel, tegen
de Waterzugt van dienst zyn.
(25) Gamander niet langwerpige, ongejleeïde,
Tandswys’ ingefneeden Bladen twee Bloemen
die gefteeld zyn in de Oxelen enver-
fpreide Stengen.
XXV.
’Teacriam
S c o r d iu r u .
Vfaterl'oofe.
Dit Kruid komt vry algemeen v o o r i n de
meefte deelen van Europa,op Moerasfigeplaat-
fen. By ons vindt men het in* de Duinvaleijen
agter het Dorp Li s , en noemt hetzelve Waterbok
, om dat het naar Knoflook ruikt, waarvan
het ook zynen Griekfchen naam Skordion beko*
men heeft. De Franfchen heeten het Germandrte.
( 2 . 5 ) T e u c r i u m Fol. oblpngis fesfilibus dentato - ferratis
&c. M a t . M e d . 289. Gokt. B e l g . F l . S u e c . hall. Gooan
&x . KRAM. A u j l r . 365. II. C l i f f . R. L u g d b . utfupra. Chain
i drys paluftïis canescens C Scordiiim Officinarum. TouRNï.
Jnjl. 2.0j. Scütdium. C. B. Pin. 247. CAM. E p i t . J88.DOD.
? e m p t . 126, Scoidïum live Trixigo paliiftria. L ob. I e . 497.
irêe d'Ëau, de Engelfchen Water ■ Germander >
dat is Water-Gaaianderlyn. xv.
Het bereikt de hoogte van het voorgaande Hoofd*
niet, hebbende de Bladen met groote Tanden 5T™
ingefneeden , witachtig , zagt en zeer Wollig.
Het bellaat uit zeer Takkige leggende Stengen,
waar van de Takjes zig verheffen tot een Voet
hoogte. Uit de Oxels der Bladen komen van
twee tot vyf Bloemen by elkander , die geen
Aair maaken ,zynde van Kleur uit den blaauwen
bleek paarfchachtig. De middelfte Slip van de
Onderlip is groot,langwerpig, minder rond en
wederzyds aan ’t bhgin gefpleeten.
Dus befchryft de Heer H a l l er dit zeer
vermaarde Kruid, welks ftgrke Reuk en Smaak,
als ook de Scheidkonftige Ontleding, toonen,
dat ’er veel vlug Olieachtig Zout in z y ; ’t welk
hetzelve, door uitwendige oplegging, zeer bekwaam
maakt, om de beginzelen van ’c bederf
en Verrotting in de Lighaamsdeelen te wedermaan
: des het daar toe ook in gewoon gebruik
is by de Heelkundigen. De aanmerking van G a-
lenus s dat Lyken, op plaatfen leggende, waar
dit Kruid veel groeide, niet verrot waren, laat
ik daar. Inwendig dient het Aftrekzel als een
kragtig Middel, om de uitdryving van fchade-
lyke Stoffen, door de Huid, te bevorderen, en
is derhalve dikwils in Uitflaande Ziekten, ja
zelfs in de Pest , met voordeel gebruikt. In
fommige Borst - Kwaaien is het ook nuttig, zo
wel als tot verflerking der Ingewanden in de
Loop;