594 V i e r m a g t i g e K r u id e n ;
IV. geen Geflagt van Boomen o f Heefters uitgele*
A xviBL’ verd > en volSt hier dus in haar Seheel.
Hoofd*
stuk. Haaiiwtjesdraagende.,
tjesdraa- Jyf Y A G R U M. VlafclldOttCl*.
g e n d e .
In dit Geflagt beftaat het Haauwtje, dat dik*
wils ééne holligheid h e e ft, uit holle Klepjes en
loopt uit in een Kegelvormig Styltje , van de
Uloem overgebleeven. Het bevat de volgende
Soorten.
r. ( i ) Vlafchdotter met de Haauwtjes tweeledig
MpntmT. eenzaadig, de Bladen endwaards uitgehoekt
£ « * met Tandjes.
In Duitfchland groeit deeze, die men één- of
tweezaadig noemen kan. Doktor M ap pus
ze gt, dat de Vrugt beftendigtweeZaaden vooit-
brengt. T o u r n e f o r t , niettemin, hadtze
geteld onder de eenzaadigen en wordt hier in
door Doktor G e r a r d gevolgd. Ha l l e r
merkt, in navolging van C a s par B a u hi -
n u s , die dit Kruid ook af beeldt, aan,, dat het
Haauwtje altoos wel twee hokjes heeft, boven
elkander, doch dat het onderfte meestal ledig
is:
( l ) Myagram Siliculis blarticulatis monofpecmis &c. Syfi-
Nat. XII. Gen. 796. p. 43Ï- 'XIII. p. 4«7* GOÜAI»
JMonsp. 2ir. GïR. Prov. 342, Crambe Fo!. Lanceolatisden*
tato - flnuatis. H. Cliff. 340. R. Lugdb. 329. Rapiftrntn mo-
nofpermutn. Tournf. /»,?. aio. C. B. Fin. 95• Fredr. 37»
lc. MAFP. M u p. T.
m weshalve evenwel dit Kruid eenzaadig zou IV.
kunnen genoemd worden: maar, wer waards dan XVI>
met de verzekering van M A p p u s , zo even ge- Hoofd-
meld, die ook door R up pi us en Mor i soh' 1^ * ^
beveiligd wordt ( * f
|t Is een Kruid dat fomtyds grooter, tot anderhalf
Elle , fömtyds kleiner, tot een Voet
hoogte, altoos zeer Takkig voorkomt, met Bladen
naar die der Raapen gelykende, fomtyds
Lancet vor mig, fomtyds Lierachtig Vinswyze
verdeeld, zynde de bovenften altyd minder in-
gefneeden dan de onderden. Dé Bladen hebben
Steelen ; de Zaadhuisjes, die Aairswyzegroeijen,
z ÿ n rondachtig met een puntenbyna ongedeeld ,
de Bloemen geel.
( 2 ) Vlafchdotter met gejleufde e f f ene H am w - n.
tje s , de Bladen langwerpig en 1 anaswyze orientait,
u it gehoekt. Lcvantfch*
(3) Vlafchdotter met gejleufde Raairige r ^m ’ Ru^ m
pelige Haauwtjes en langwerpige Jlompe Rimpelig.
getande Bladen»
(4)
(*) Beter hadt derhalve de Ridder gedaan , met ïn de ba-
paaiing ’ t woord àispermis te behouden : want dewyl ’er altoos
twee Hokjes zyn, en fomtyds zekerlyk twee Zaadjes
zyn gevonden , kan men de voortbrenging van één Zaadje
hier niet dan gebrekkelyk aanmerken.
(2) Myagrum Siliculis fulcacis lævibus &c. II. U p s . i *ï .
Rspifttum Orientale Fo'. Raphani, Capfulis rugofis. Boebh,
Lstgdb. II. p. 2.
\ Ci) Myagram Siliculis fulcatis pitofis, rugofis &C, H,Upt,