ÏV. den Oever zoude uitfpruitenj gelyk de Ridder
A fdeel. verhaalt ; dit komt my niet minder fabelachtig
H oofd- voor, dan het denkbeeld der Oofterlingen, dat
stu k . h e t langzaamer o f rasfer open gaan, van deeze
tjfsdraa?’ Roos, na dat die in warm Water geftoken is,
itndt. jn de Hand van een Kraamvrouw, een moeie-
lyke o f voorfpoedige Verlosfmgzou voorfpelleD.
D e bedriegery der Monniken, dat ^ulks alleen
in de Nagtwaake van het Feest der Lieve Vrouwe
Geboorte gefchieden zou, is nog ongerym-
der. L i n næu s acht dit ontluiken, dat men
in Europa als iets wonders befchouwt, zo vreemd
niet, als dat de Mosfen, met Water bevogtigd
zynde, weder groen worden en herleeven. On-
dertusfchen is hier van , door hem, de Geflagt-
naam Anajlatiea,van de Opftanding QAmflafis')
afkomftig, gefmeed ( * ) .
(2)
(*) Die Gcflagtnaam is, bovenüen, zeer oneigen voor dit
Kruid , het welke zig openende veeleer nederzakt dan op-
ryst en geenszins daar door uit de Dood in ’t Leven komt.
Xinnæus grondt zyne gedagte Redeneering daar op , dat die
ontluiking van de Roos van Jéricho niet dooi koud Water
zou gefchieden; (zeggende frigidi enim non relaxantur Kami.
Hort. Ups. p. IS3. Anajlatiea ejus tft iniolis, ut frigidâ A qua
non affieiatur &c. Or. de Teil. habitabili. Am. Ac ad. Ii. p.
454.) maat het tegendeel is waar. Deezcn 7 Maait des
Jaars 1778 , omtrent den middag, de trap der Warmte in
de Buitenlugt zynde ongevaar 40 Gtaaden, heb ik binnenshuis
een der mynen gedompeld in Water , dat 44 Graaden
Warmte hadt en derhalve koud was. "Na tweeUuren vetloops
vond ik de Roos geheel uïtgebrdd. Een andere, met haar
Stammetje of Steel in een Flefchjemet dergelyk koud Water
geftoken, en daar in een Etmaal geftaan hebbende, was ook
mst-
(2) Roos van Jericho met fpitfe Bladen , de IV.
Aairen langer dan het Blad, de Haauw*
Ijes Eyrond met Snuitjes. H oofdstuk.
Men heeft getwyfeld , o f deeze, welke de siiieuiej
fchrandere R i u w o t F in Syrië op de Daken
en Puinhoopen vondt, eenzelfde ware, dan een
andere Soort ( * j . De Afbeeldingen, inderdaad,
toonen een aanmerkelyk verfchil, inzonderheid
die , welke Z a n o h i voorftelt, van eene
Plant, uit Zaad van Sumatra ïnOostindie te Ve-
netie voortgekomen , en hem medegedeeld ,
hebbende het Zaadhuisje als de Kop van een
Vogeltj'e. Ik vindze echter, door den Hoog-
leeraar N . L . B u r m a n n u s , niet geteld onder
de Oostindifche Planten. Zie hier de be- " f
fchryving , welke L i n n .s u s geeft van deeze
Soort.
i De
merkelyk ontlooken: zo dat het zeggen van Bellonius,
aangaande deeze Roos (Radice Aqua impofitd explicans)
hier proef houdt. Zelfs twyfel ik , of door warm Water, wanneer
men deze Roozen daar in dompelt, de Ontluiking wel
fpoediger gdchiede. ik heb in koud en in wanu twee zulke
Roozen byna gelyk zien open gaan.
(z) Anajlatiea Fol. acutis , Spiets folio longtoribus &c.
Anaftatica qua: Myagrum ex Sumatta. Gront. Oriënt. 78.
Myagtum e Sumatra & Sytia feraine fpinofo. Zan. Hifi. 142.
T. ss. Thlaspi Hiericho fylv. affine. Bocc. Mus. i;y . T“.
98. jACq. Auftr. T. ó. Rofa Hiericontea fyiveftris. C. B.
Pin. 484. ------ alia. CAM. Hort. T. 42.
(*) botanici duas ftatuunt Species: qua in redifferant ig-
noro; uaagnitudo enim differentia non eft. LlNN. in Hortt
Cliffortiano, de AnaJlatieA. p. 328,
II. DjgrEL. JX. STUK,