650
IV. De vermaarde T o u r n e f o r t hadt den
x v ifL uaam Jonthlaspi ontleend van C ol u m n a , door
H oofd- wien deeze Soort allerkleinst, geaairdy Maan-
stuk. zaadig Jonthlaspi was geheten. L o b e l heeftze,
tjesdraa-’ ’ onder den naam van Klein Schilddraagend Thlas-
S;,ide. p i } met Quendei. Blaadjes , afgebeeld. Het Kruidje
groeit in Italië, Languedok en Provence, op
Muuren, Zandige, drooge, Steenige plaatfen *
omtrent een Handbreed hoog ( * ) .
tl. Schildzaad met Schyfronde tweehokkige
umntofa. Haauwtjes eneenigermaate Wollige Bladen.
Wollig.
Dit groeit op Rotfen in de Levant: het heefc
Heefterige Stengetjes en fyne zeer witte Blaadjes
als die van Quendel. De Bloempjes groeijen
Pluimswyze aan de Stengetjes, gelyk in de anderen.
ut. (3 ) Schildzaad dat overblyft, met Eyronde
"eekanuf* tweehokkige tweezaadige Haauwtjes.
D it, aan de Kusten der Middellandfche Zee
groei-
(*) De Meeldraadjes zyn als die van ’t Alysfum, dat is
met Tandjes (Stamina Alysft) zegt de Ridder: waarom dan
niet tot dat Geflagt betrokken.
(z) Clypeola Silieulis orbie. bilocularibus. Mant. 91. Alys*
fum Oriëntale. Ard. Sp. 2. p. 31. T. i j . f . 1. Alysfum. Cret.
Saxatile Serpylli folio &c. Tourne. Cor. xj.
( 3) Clypeola perennis Silieulis bilocahribus &c, Mant. 42«.
GoïïAN Monsp. 322. Thlaspi Alyslbn diftum maritimum. C.
B. Pin. 107. Alysfum marit. I ournf. In ft. 216. Al. Caul.
difF. Fol, Lin. Ger. Prov. sjo, Thlaspi montanum perenne
El. albe. BABB. Ie. 844.
groeijende, in Languedok en Spanje, heeft leg- IV.
gende Stengetjes, die zeer Takkig zyn,en groe- A^ £L*
ne zeer fmalle Blaadjes. De Bloempjes zyn van Hoofd-
buiten Roozekleur, van binnen wit en d eMe e l.STUK*
draadjes blaauwachtig ongetand.
P e l t a r i a . Schyfzaad.
Hier is het Zaadhuisje niet uitgerand, byna
Schyfrond, plat famengedrukt, niet gaapende.
Daar door wordt dit Geflagt onderfcheiden, T>
welks eenigfte Soort ( i ) op de Ooftenrykfe AI-
pen, tusfehen Iftrie en Kroatië, by ’ c Kafteel L. okreu.-
Stixenftain,overvloedig door den Heer J CQUiNk‘s'
waargenomen , van den fterken Lookreuk ge-
bynaamd is. De onderfte Blaadjes zyn Hartvor-
mig gehoekt, de bovendien, of die aan de Steng,
welke een half Voet o f meer hoogte heeft, zyn
Lancetvormig Eyroud, fpitsachtig en de Zaad»
huisjes eenhokkig, eenzaadig.
De Berg-Thlaspi van C l u s i u s , hier aangehaald
en op de zelfde plaats gevonden, hadt
de Stengbladen en Wortelbladen gelyk hier gemeld
is : de Zaadhuisjes byna Cirkelrond en p lat;
zo dat dezelven naar een Schyf geleeken o f naar
een Rondas der Ouden (*)♦
De
(1) Peltaria. Syft. Nat. XII. Gen. 8ofi. p. 437. Veg. XIII.
p. 494. Clypeola perennis &c. Ard. Sp. 16, T. 6. Thlaspi
mout. Glafti folio majus. C. B. Pin. 106. Thiaspi mont. primum.
Clus. Hifi, II. p. 130. Pann. Ic. p. 466.
(ft) In Oriem Pelt« modi efftirmata, w3ar van zekeilyk de
Ge