IV.
A fd e e l ,
XIV.
HOOFDSTUK.
Emwyvtge.
I.
Nymphéa
lutea.
Geele.
ÎL
Alba.
Witte.
N y m p h m A. Plompen»
Welks byzondere Kenmerken zyn. Ëen
VeeTbladige Bloem, met een vier- o f vyfbladi-
gen Kelk: de Vrugt een veelhokkig, geknot,
Bezieachtig Zaadhuisje.
Vier Soorten, uit alie de Wereldsdeelen, zyn
in dit GefUgt vervat, naamelyk
n
(O Plompen met Hartvormige effenrandigé
Bladen y den Kelk grooter dan de Bloem en
vyfbladig.
( z ) Plompen met Haftvormige effenrandige
Bidden, den Kelk vierdeelig.
Onder den naam van Plompen is dit Kruid
bekend in onze Nederlanden, alwaar het, op
veele plaatfen, de Rivieren en andere heldere
Wateren bedekt met zyne groote breedê rond*
achtige Bladen , die fomtyds wel zo groot als
Pannekoeken voorkomen en derhalve by ’t Gemeen
( i ) HywphM Fol, Cprdatis iritegerrirms Cal, Pet. majore
pennphyilo. Syjl. Nat. XII. Gen. 633. p. 3fii. Feg. XIII,
p. 408. H. Cüff. 203. R. Lugdb. 40S. GoüAN Monsp. 234.
Ger, Prov. 374. KRAM. Augr. 130. Fl. Suee. 42tf, 459«
Gort. Belg. 149. &c. Nymphsa lutea major. C. B. Pin.
193. Nymph. lutea. CAM. Epit. 633. Dod. Pempt. 5-35.
L ob. Ie. 59$.
(z) i f jmphaa Fol. Cotd. integerr. Cat. quadrifido.Nymph.
Cal. tetraphyllo , Cor. mttltiplici. Omn. AuB. cit. Sc Maté
Mei. 23*. Nymph. alba major. G. B. Pin. 193. Nymphsa
alba. Cam. Ep. s 34. DOD. Pempt. 383. LOB. Ie, 393.HALL..
Hdv, 302,
meen ook dus geheten worden. Men noemt IV.
het Meirbladen en Water - Rootten, wegens de
groote Roosachtige Bloemen ; de Engelfchen Ho o fd -
Water-Lilly , dat is Water-Lely ; de Duit-«t u k .
fchers Wasfer - Gilgen , Haarwurtz en Seeblu- n^ or‘*sr
men ; om dat die een binnenlandfch Meir een
Zee heeten, De Franfchen geeven ’er ook wel
den naam aan van Lis d'Eau of Blanc d'Eau,
doch eigen tl yk noemen zy de Plant Nenuphar,
paar den JLatynfchen naam Nymphcea, die van.
de Nymphen, o f zogenaamde Watergodinnen,
afitamt.
Het groeit op gedagte plaatfen door gdieel
Europa , geworteld zynde in de Grond der
Wateren; des het niet dan aan de kanten voor-
kome van diepe Graften en Rivieren. In het
Zircknitfer Meir van Karniolie behoort het
mede tot de Waterplanten , die , na het uit-
droogen van dit Meir in de Zomer, door de
Boeren als Hooy worden t’huis gehaald , zo Doktor
S c op o L i aanmerkt. Uit een Vezelige«
Wortel fchiet het dikke BladReelen , tot aan
de Oppervjakte van ’t Water zig uitftrekkende ,
en hunne Bladen, die altoos vlotten, daar op
nederleggende; terwyl de Bloemen zig een weinig
daar boven verheffen. In dit opzjgt komen
de beide Soorten overeen , doch verfchillen ,
piet alleen in de Kleur der Bloemen, welke in
de eene beftendig geel i s , in de andere wit;
maar ook in derzelver maakzel,
De Geele Plompen hebben een Bloem, welke
in